Bloedcellen kunnen ook nog een ander antigeen bevatten: de resusfactor/ resusantigeen/ antigeen type D.
Iemand met antigeen D, is resuspositief.
Slide 5 - Diapositive
Resus-negatief
Iemand die resusnegatief is en resuspositieve bloedcellen ontvangt ontwikkelt een afweerreactie en gaat antiresus aanmaken.
Dit bloed zal ook gaan klonteren.
Bij een bloedtransfusie kun je dus geen resus-pos bloed aan een resus-neg persoon geven.
Slide 6 - Diapositive
Kruisproef
Vóór een bloedtransfusie wordt voor de zekerheid een kruisproef uitgevoerd: op een objectglaasje wordt bloed van de donor en de ontvanger bij elkaar gebracht.
Klontering? Verkeerde bloedgroep/ resusfactor.
Slide 7 - Diapositive
Resus-baby
Een resus negatieve moeder is zwanger van een resuspositieve baby.
Tijdens de zwangerschap kan er een klein beetje bloed lekken van het kind naar de moeder.
Slide 8 - Diapositive
Resus-baby
Tijdens de bevalling is er een grote kans dat een beetje bloed van de baby in de bloedbaan van de moeder komt.
De moeder zal dan een afweerreactie tegen die bloedcellen hebben en antiresus vormen.
De geheugencellen van de moeder onthouden hoe dit moet.
Slide 9 - Diapositive
Resus-baby
Door de moeder tijdens de zwangerschap in te spuiten met een kleine hoeveelheid antiresus worden eventuele gelekte cellen van het kind meteen afgebroken en ze veroorzaken geen afweerreactie.
Na de bevalling volgt een tweede injectie.
Slide 10 - Diapositive
Resus-baby
Bij een tweede (of volgende) zwangerschap kan er weer een kleine lekkage zijn in de placenta en de moeder zal een snelle, sterke afweerreactie met antiresus hebben. Deze antistoffen kunnen door de placenta en komen bij het kind.
Deze antistoffen laten het bloed van het kind klonteren en het kind gaat dood.
Slide 11 - Diapositive
Bloedgroepbepaling
Welke letter geeft het resultaat weer van de bloedgroepbepaling van iemand met bloedgroep AB?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 12 - Quiz
Anne is nierpatiënt. Haar man Joris biedt zich als nierdonor voor Anne aan. De weefseltypen van beiden komen voldoende overeen. Anne heeft bloedgroep B en Joris heeft bloedgroep A. Gelet op de bloedgroepen is Joris geen geschikte donor voor Anne.
Wat is hiervoor de reden?
A
Het bloed van Anne bevat anti-A.
B
Het bloed van Anne bevat anti-B.
C
Het bloed van Anne bevat antigeen A.
D
Het bloed van Anne bevat antigeen B.
Slide 13 - Quiz
Iemand met bloedgroep AB+ krijgt bij een operatie rode bloedcellen toegediend. Er zijn op dat moment zowel rode bloedcellen van het type AB+ als van het type AB- beschikbaar.
Welk type rode bloedcellen kan worden gebruikt zonder dat klontering van bloedcellen bij deze ontvanger optreedt?
A
zowel rode bloedcellen van het type AB+ als van het type AB-
B
alleen rode bloedcellen van het type AB-
C
alleen rode bloedcellen van het type AB+
Slide 14 - Quiz
De pest Met welke bloedgroepen hebben mensen de meeste kans op genezing volgens de informatie hierboven?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep 0
Slide 15 - Quiz
Bij een konijn wordt om de drie dagen een kleine hoeveelheid schapenbloed ingespoten. Na enkele weken wordt een druppel schapenbloed gemengd met een druppel serum van dit konijn (test 1). Ook wordt een druppel bloed van het konijn gemengd met een druppel serum van het schaap (test 2).
Bij welke van deze testen treedt klontering van rode bloedcellen op?
A
Test 1
B
Test 2
C
Beide testen
D
Geen enkele test
Slide 16 - Quiz
Doel en begrippen 12.4
Je leert hoe welke bloedgroepen er zijn en wat de rhesusfactor is