Afhankelijk van welke antigenen er op je rode bloedcellen zitten heb je een bepaalde bloedgroep.
Slide 10 - Diapositive
Antigenen op de bloedcellen
Bloedgroep A Bloedgroep AB
Bloedgroep B Bloedgroep 0
Slide 11 - Diapositive
Antistoffen in bloedplasma
Bloedgroep A Bloedgroep AB
Anti-B geen
Bloedgroep B Bloedgroep 0
Anti-A Anti-A en Anti-B
Slide 12 - Diapositive
Iemand met bloedgroep AB heeft
A
Twee verschillende antigenen en geen antistoffen
B
Twee verschillende antistoffen en geen antigenen
Slide 13 - Quiz
Klontering
Als je anti-B en bloed met bloedcellen met antigeen B samenvoegt gaat het klonteren.
Het effect van de klontering
kun je gebruiken om de
bloedgroep van iemand te bepalen.
Slide 14 - Diapositive
Ik heb onbekend bloed en ik voeg anti-B toe. Het bloed gaat klonteren. Welke bloedgroep is het?
A
Dat weet je nog niet zeker
B
B
C
AB
D
A
Slide 15 - Quiz
Bloedtransfusie
Klontering moet je vermijden bij een bloedtransfusie.
Bij bloedtransfusie krijgt de ontvanger alleen de rode bloedcellen, niet de antistoffen van de donor.
Slide 16 - Diapositive
Bloedtranfusie
Om te bepalen welk bloed iemand kan ontvangen moet je dus bepalen welke antistoffen iemand heeft/ maakt.
Bloedgroep A heeft Anti-B en mag dus geen bloedcellen met antigeen B ontvangen. Dit betekend dus geen bloedgroep B of bloedgroep AB.
Slide 17 - Diapositive
Welke bloedgroep kan van alle bloedgroepen bloed ontvangen?
A
bloedgroep AB
B
bloedgroep A
C
bloedgroep B
D
bloedgroep 0
Slide 18 - Quiz
Universele ontvanger
Iemand met bloedgroep AB kan alle typen bloed ontvangen want hij/ zijn maakt geen anti-A en geen anti-B.
bloedgroep AB = de universele ontvanger!
Slide 19 - Diapositive
Welke bloedgroep kan aan alle bloedgroepen bloed doneren?
A
bloedgroep AB
B
bloedgroep A
C
bloedgroep B
D
bloedgroep 0
Slide 20 - Quiz
Universele donor
Iemand met bloedgroep 0 kan aan iedereen doneren want de bloedcellen uit dit bloed bevatten geen antigenen en kunnen dus niet klonteren met anti-A en anti-B.
bloedgroep 0 = de universele donor!
Slide 21 - Diapositive
Anne is nierpatiënt. Haar man Joris biedt zich als nierdonor voor Anne aan. De weefseltypen van beiden komen voldoende overeen. Anne heeft bloedgroep B en Joris heeft bloedgroep A. Gelet op de bloedgroepen is Joris geen geschikte donor voor Anne.