Water

Water
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Water

Slide 1 - Diapositive

Oppervlaktewater is.............
A
Water dat je kunt zien
B
Water dat in de dampkring zit
C
water wat in de waterkringloop zit
D
al het water

Slide 2 - Quiz

Wat hoort niet bij oppervlaktewater?
A
grondwater
B
zeeën
C
rivieren
D
meren

Slide 3 - Quiz

Wat wordt bedoeld met grondwater?
A
Regenwater op straat
B
Drinkwater uit de kraan
C
Water dat in de bodem zit
D
Zeewater in de zee

Slide 4 - Quiz

Wat drijft zeestromen aan
A
aardbevingen
B
vulkanisme op oceaanbodem
C
wind
D
de zee stuurt zichzelf aan

Slide 5 - Quiz

Boven welke zeestroom verdampt meer water?
A
Warme zeestroom
B
Koude zeestroom

Slide 6 - Quiz

De zeestroom is een soort kacheltje voor gebieden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz


Hoe kouder de zeestroom, hoe
A
warmer de lucht
B
kouder de lucht
C
droger de lucht
D
vochtiger de lucht

Slide 8 - Quiz


Hoe warmer de zeestroom, hoe
A
warmer de lucht
B
kouder de lucht
C
droger de lucht
D
vochtiger de lucht

Slide 9 - Quiz

Dankzij de diepwaterpomp (die op gang komt door het zinken van koud en zout water) hebben wij
A
een kouder klimaat dan je gezien de breedteligging zou verwachten
B
en warmer klimaat dan je gezien de breedteligging zou verwachten

Slide 10 - Quiz


De waterbalans =
A
Hoeveel water een gebied binnenkomt.
B
De neerslag die overblijft na verdamping.
C
Hoeveel water een gebied binnenkomt en weer verlaat.
D
De balans tussen zoet en zout water in een gebied.

Slide 11 - Quiz

Wat is nuttige neerslag?
A
Neerslag die in water valt.
B
Neerslag die te weinig is.
C
Het verschil tussen neerslag en verdamping.
D
Water dat in de bodem zakt.

Slide 12 - Quiz

Gebruik van fossiel water is
A
duurzaam
B
niet duurzaam

Slide 13 - Quiz

Wat is fossiel water?
A
Water wat uit de zee komt.
B
Water wat wordt gebruikt om fossielen schoon te maken.
C
Water wat uit een rivier komt
D
Water diep uit de grond wat niet makkelijk aangevuld wordt.

Slide 14 - Quiz

Fossiel water bevindt zich in......
A
Grondwater
B
Aquifer
C
Bodemwater
D
De zee

Slide 15 - Quiz

Fossiel water is....
A
vernieuwbaar
B
niet vernieuwbaar

Slide 16 - Quiz

Wat is een aquifer?
A
Een laag met (fossiel)water in de ondergrond
B
Een manier om landbouwgrond mee te kunnen besproeien
C
Wateropslag van hergebruikt water
D
Een manier van duurzaam water beheer.

Slide 17 - Quiz

Wat is virtueel water?
A
Water dat online verhandeld wordt
B
Fossiel water
C
Al het water wat binnenkomt op de waterbalans
D
''denkbeeldig water'' dat in producten zit die je importeert

Slide 18 - Quiz

Het gebruiken van fossiel water is een voorbeeld van duurzaam waterbeheer.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Wat voor water moet je gebruiken om aan duurzaam waterbeheer te doen?
A
Vernieuwbaar water
B
Niet-vernieuwbaar water

Slide 20 - Quiz

Niet-vernieuwbaar water heeft te maken met duurzaam waterbeheer
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Het gebruik van water uit het aquifer in Egypte is een vorm van duurzaam waterbeheer.
timer
0:20
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Duurzaam waterbeheer is:
A
Er wordt alleen gebruik gemaakt van vernieuwbaar water.
B
Er wordt alleen gebruik gemaakt van niet-vernieuwbaar water.

Slide 23 - Quiz

Er is geen sprake van duurzaam waterbeheer als
A
een bierbrouwerij uit Dommelen water oppompt uit een aquifer.
B
een tuinder in het Westland regenwater opvangt om zijn gewassen mee te besproeien.
C
een boer in Arcen water uit de Maas pompt om zijn maïsakkers te beregenen.
D
een ontziltingsbedrijf in Katwijk van zeewater drinkwater maakt.

Slide 24 - Quiz

Is een rivier vernieuwbaar water of niet-vernieuwbaar water?
A
Vernieuwbaar water
B
Niet-vernieuwbaar water

Slide 25 - Quiz

Wat is de definitie van 'niet-vernieuwbaar water'
A
De hoeveelheid water die een gebied binnenkomt en uitgaat
B
Water dat verborgen zit in producten.
C
Water dat opraakt
D
Water dat niet opraakt

Slide 26 - Quiz

Neerslag is een vorm van vernieuwbaar water
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

Na ontbossing zal de piekafvoer in de rivier.....
A
Later komen en groter zijn
B
Eerder komen en kleiner zijn
C
Later komen en kleiner zijn
D
Eerder komen en groter zijn

Slide 28 - Quiz

Een piekafvoer is:
A
Een hoge waterafvoer van de rivier
B
Een lage waterafvoer van de rivier
C
Een overstroming
D
Een regentijd

Slide 29 - Quiz

Piekafvoer wordt kleiner door
A
bomen te kappen
B
veel steden te bouwen
C
bos aan te leggen
D
veel neerslag

Slide 30 - Quiz

Als de piekafvoer hoog is er kans op overstromingen.
A
goed
B
fout
C
alleen in het voorjaar
D
alleen in het najaar

Slide 31 - Quiz

Korte termijn
Lange termijn
Maatregelen
- dijken, dammen en bufferbassins aanleggen;
- het weer in het gehele stroomgebied in de gaten houden;
- burgers voorlichten en trainen (bijv. oefenen in evacuaties)
- drinkwater en voedsel veiligstellen na eventuele overstromingen
Maatregelen
- ruimte voor de rivier maken: de rivier niet langer opsluiten tussen dijken maar de rivier de overstromingsvlakten teruggeven (ook stroomopwaarts);
- het versterkte broeikaseffect verminderen: zo voorkom je zeespiegelstijging en extremer weer;
- een vestigingsbeleid waarbij mensen zoveel mogelijk geweerd of verplaats worden uit risicogebieden.

Slide 32 - Question de remorquage

Welke van deze risicofactoren voor overstromingen geldt NIET voor Nederland?
A
Piekafvoer door rivieren
B
Verstening door de bouw van steden
C
Bodemdaling door oppompen grondwater
D
Tropische orkanen

Slide 33 - Quiz

Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?

oppompen grondwater - bodemdaling - rechttrekken rivieren
A
oppompen grondwater
B
bodemdaling
C
rechttrekken rivieren

Slide 34 - Quiz