Spelling 2havo

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Spelling H1

Je weet hoe je hoofdletters en leestekens moet gebruiken.

programma

1. theorie bespreken 
2. aan de slag
3. afsluiter

Wanneer moet je een komma gebruiken?

De komma:

1. tussen twee pv's
2. in een opsomming, voor een voorbeeld of toelichting
3. voor een voegwoord of signaalwoord
4. voor een bijzin
5. tussen bijvoeglijke naamwoorden
6. bij woordjes als: toch, ja, hoor of bij een naam als je iemand aanspreekt
   
   

1.

Tussen twee persoonsvormen: 

- Wanneer het eindelijk lente wordt, kijkt iedereen een stuk vrolijker.

2.

Bij een opsomming, voor een voorbeeld of toelichting:

- Talami verkoopt heerlijk, zelfgemaakt ijs en allelei smaken: citroen, pitche, stroopwafel en smurf.

3.

Voor een voegwoord of een signaalwoord:

- Ik wilde een ijsje kopen, maar ik was mijn pinpas vergeten.

4.

Voor een bijzin:

- Als ik mijn pinpas had meegenomen, had ik een ijsje kunnen kopen.

5

Tussen bijvoeglijke naamwoorden:

- Talami verkoopt heerlijk, zelfgemaakt ijs en allelei smaken: citroen, pitche, stroopwafel en smurf.

6.

Bij woordjes als: toch, ja, hoor of bij een naam als je iemand aanspreekt.

- Ja, dat zal ik doen. Jan, schiet eens op.

Dat vind ik niet leuk, hoor. Hé, hou daar eens mee op!

blz. 114

Hoofdletters en leestekens.

Lees even mee in het boek.

aan de slag!

Maak opdracht 1 t/m 4 - blz. 115

afsluiter

Welke fouten zie je in de volgende tekst?

janneke gaat morgen naar amsterdam ze wil met de bus gaan toch