naamvallen: regels (4hv)
1 / 12
La durée de la leçon est: 50 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
welk zinsdeel staat in de 1e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling
Slide 2 - Quiz
welk zinsdeel staat in de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling
Slide 3 - Quiz
welk zinsdeel staat in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling
Slide 4 - Quiz
welke naamval krijg je na de voorzetsels:
bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang
bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval
Slide 5 - Quiz
welke naamval krijg je na de voorzetsels:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval
Slide 6 - Quiz
welke naamval krijg je na de voorzetsels:
an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen
an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval
Slide 7 - Quiz
3e naamval
4e naamval
tijd
plaats
beweging
figuurlijk gebruik: na auf / über
figuurlijk gebruik: na an/hinter/in/neben/unter/vor/zwischen
Slide 8 - Question de remorquage
welke naamval krijg je een tijdbepaling zonder voorzetsel
(volgende week/vorig jaar/komende maand)
(volgende week/vorig jaar/komende maand)
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval
Slide 9 - Quiz
M
V
O
MV
1e naamval
dem
der
dem
die
das
den
die
den
Slide 10 - Question de remorquage
M
V
O
MV
4e naamval
dem
der
dem
die
das
den
die
den
Slide 11 - Question de remorquage
M
V
O
MV
4e naamval
dem
der
dem
die
das
den
die
den + n
