Alle uitleg voor de toetsweek over trede 1 + 2 + 3

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Lundi, 17 janvier

Le pronom personnel

Je gebruikt het pronom personnel om te verwijzen naar 1 of meerdere personen, 1 of meerdere dingen.

Nederlands

ik

jij

hij 

zij

het

wij (informeel), men

Frans

je

tu

il

elle

ce / c'

on

Nederlands

wij

jullie / u

zij 

Frans

nous

vous

ils / elles

ils

- een groep jongens;

- een groep jongens en meisjes

elles

- een groep van alleen maar meisjes

Gebruik:

Deze persoonlijke voornaamwoorden gebruik je samen met een vorm van een werkwoord.

AVOIR

hebben

Nederlands

ik heb

jij hebt

hij heeft

zij heeft

men heeft / wij hebben

Frans

j'ai

tu as

il a

elle a

on a

Nederlands

wij hebben

jullie hebben / u heeft

zij hebben (mmv / gmv)

zij hebben (vmv)

Frans

nous avons

vous avez

ils ont

elles ont

ÊTRE

zijn

Nederlands

ik ben

jij bent

hij is

zij is

men is / wij zijn

Frans

je suis

tu es

il est

elle est

on est

Nederlands

wij zijn

jullie zijn / u bent

zij zijn (mmv / gmv)

zij zijn (vmv)

Frans

nous sommes

vous êtes

ils sont

elles sont

Avoir

j'ai

tu as

il a

nous avons

vous avez

ils ont

Être 

je suis

tu es

il est

nous sommes

vous êtes

ils sont

Regelmatige ww -ER

Ik begrijp wat een regelmatig werkwoord is

• Grote groep werkwoorden
• Je past overal de dezelfde regel toe
• Onregelmatig: volgt zijn eigen regels

danser

donner

rester

regarder

travailler

nager

 

jouer

habiter

arriver

demander

écouter

parler

Voorbeelden van werkwoorden op -ER

Je kunt er een regel op loslaten:

ww zonder -er = stam

Je kunt er een regel op loslaten:

• Achter de stam komt een uitgang.
• De uitgang hangt af van het persoonlijk voornaamwoord

Persoonlijk vnw.

je

tu 

il / elle / on

nous 

vous 

ils / elles

Uitgang

+ e

+ es

+ e

+ ons

+ ez

+ ent

Uitwerking DONNER

je

tu 

il / elle / on

nous 

vous 

ils / elles

DONN

donne

donnes

donne

donnons

donnez

donnent

Uitwerking HABITER

j'

tu 

il / elle / on

nous 

vous 

ils / elles

HABIT

habite

habites

habite

habitons

habitez

habitent

Verbuga pro

https://www.verbos.eu/Comppro/#Login

code: epoort

ww: pmesum

Werkwoordentrainer (via hier, It's learning, learning portal)

Leerjaar 1 / LJ1

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord (1)

J’habite dans un grand appartement. = Ik woon in een groot appartement.

J’adore les petits chats. = Ik ben dol op kleine katjes.

Marie est une fille française. = Marie is een Frans meisje.

De dikgedrukte woorden in bovenstaande zinnen zijn bijvoeglijke naamwoorden. Ze zeggen iets over een zelfstandig naamwoord of een persoon.

Het bijvoeglijk naamwoord (2)

In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het woord waar het bij hoort:

De mannelijke enkelvoudsvorm is de standaard vorm.

Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud of een persoon hoort, krijgt een 'e'.

Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een mannelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of personen hoort, krijgt een 's'.

Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of personen hoort, krijgt 'es'.

Het bijvoeglijk naamwoord (3)

In een schema:

Zelfstandig naamwoord	Bijvoeglijk naamwoord
Mannelijk enkelvoud	Standaard
Mannelijk meervoud	+ s
Vrouwelijk enkelvoud	+ e
Vrouwelijk meervoud	+ es

Het bijvoeglijk naamwoord (4)

Let op:

Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of een persoon hoort, krijgt een 'e'.

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een 'e', dan komt er niet een extra 'e':

un jeune garçon

une jeune fille

Het bijvoeglijk naamwoord (5)

Let op:

Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een mannelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of personen hoort, krijgt een 's'.

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een 's' en ook als het bijvoeglijk naamwoord op een 'x' eindigt, dan komt er niet een extra 's':

le gros chat                                                                               le vieux homme

les gros chats                                                                          les vieux hommes

Het bijv. nw. uitbreiding (6)

Uitzonderingen:

De volgende bijvoeglijk naamwoorden zijn onregelmatig, ze houden zich niet aan de regel:

	m. ev.	m. mv.	vr. ev.	vr. mv.
mooi	beau	beaux	belle	belles
nieuw	nouveau	nouveaux	nouvelle	nouvelles
oud	vieux	vieux	vieille	vieilles

Het bijv. nw. uitbreiding (7)

Uitzonderingen:

De volgende bijvoeglijk naamwoorden zijn onregelmatig, ze houden zich niet aan de regel:

	m. ev.	m. mv.	vr. ev.	vr. mv.
dik	gros	gros	grosse	grosses
aardig	gentil	gentils	gentille	gentilles
goed/lekker	bon	bons	bonne	bonnes
duur/beste	cher	chers	chère	chères

Het bijv. nw. uitbreiding (8)

Uitzonderingen: -if wordt -ive

	m. ev.	m. mv.	vr. ev.	vr. mv.
sportief	sportif	sportifs	sportive	sportives

Het bijv. nw. uitbreiding (9)

Uitzonderingen: -eux wordt -euse

	m. ev.	m. mv.	vr. ev.	vr. mv.
verliefd	amoureux	amoureux	amoureuse	amoureuses

Franse zinnen ontkennend maken

Ik kan een zin ontkennend maken

• Ik heb zin in vandaag! - Ik heb geen zin in vandaag.
• Ik ken de woordjes! - Ik ken de woordjes niet.
• Morgen is het Kerstmis. - Morgen is het niet kerstmis.

In het Nederlands

Niet of geen

Ik ga niet naar school.

Ik heb geen geld.

In het Frans

ne ... pas of n' ... pas

Je ne vais pas au collège.

Je n'ai pas d'argent.

La négation - De ontkenning

Hoe maak ik een Franse zin ontkennend?​

De ontkenning in het Frans bestaat uit twee delen: ne + pas. 

Om zinnen ontkennend te maken, zet je het eerste deel 

van de ontkenning (ne) vóór de persoonsvorm en het 

tweede deel (pas) direct achter de persoonsvorm.

Ik ga niet naar huis. – Je ne vais pas à la maison.

La négation - De ontkenning

Attention!

Als de persoonsvorm begint met een klinker of een stomme h dan verandert ne in n’.​

​

Zij houdt niet van friet – Elle n’aime pas les frites. 

Les lunettes

Le hamburger 

Meer voorbeelden:

J'aime les films drôles.

J'habite à Paris.

Il regarde la télévision.

Nous sommes malades.

Je n'aime pas les films drôles.

Je n'habite pas à Paris.

Il ne regarde pas la télévision.

Nous ne sommes pas malade.

Stappenplan

1: Bepaal wat de persoonsvorm in de zin is.

2: Plaats ne of n' voor de persoonsvorm.

3: Plaats pas achter de persoonsvorm.