Taal thema 2 week 3 les 11
1 / 16
La durée de la leçon est: 60 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
langzaam
snel
sjokken
sprinten
Slide 2 - Question de remorquage
Welk woord past tussen sjokken en sprinten?
Slide 3 - Question ouverte
sjokken
lopen
sprinten
Wie is het eerst bij de muur?
winkelen
de avondvierdaagse
Slide 4 - Question de remorquage
Slide 5 - Diapositive
Ken jij een denksport?
Slide 6 - Carte mentale
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
denksport
met je lichaam
lopen
dammen
sjokken
sprinten
schaken
Slide 10 - Question de remorquage
iemand aftroeven
A
Op een overdreven manier je best doen voor iets.
B
Een fout antwoord geven waardoor je niet zo slim lijkt.
C
Een goed antwoord geven waardoor je iemand te slim af bent.
Slide 11 - Quiz
voor spek en bonen meedoen
A
Aan iets meedoen en al weten dat je een belangrijke rol gaat spelen.
B
Aan iets meedoen en al weten dat je een onbelangrijke rol gaat spelen.
C
Niet aan iets meedoen.
Slide 12 - Quiz
Ergens intrappen
A
Iets niet doorhebben.
B
Iets doorhebben.
C
Hard rennen over een korte afstand.
Slide 13 - Quiz
Een ander woord voor langzaamm lopen zonder je voeten op te tillen.
Een ander woord voor 'toch'.
Zo voel je je vaak na 30 minuten hardlopen.
Een soort tip die je geeft aan iemand hoe hij iets moet doen.
sjokken
aanwijzing
bekaf
desondanks
Slide 14 - Question de remorquage
Naar de zijkant.
Een ander woord voor hoe je lichaam ervoor staat.
Een ander woord voor hard rennen over een korte afstand.
sprinten
zijwaarts
conditie
Slide 15 - Question de remorquage
Welke nieuwe woorden heb je geleerd?
