Herhaling H3

Herhaling H3
Kastelen, kloosters en steden
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Herhaling H3
Kastelen, kloosters en steden

Slide 1 - Diapositive

Planning
Uitleg toetsweek
Herhaling hoofdstuk 3
Opdrachten

Slide 2 - Diapositive

Toetsweek
Vrijdag 21 juni  08:30 - 09:30 uur
  • H3 Kastelen, kloosters en steden - paragraaf 1 t/m 4
  • Leer alle aantekeningen, begrippen, jaartallen en boek

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen paragraaf 1
  • Je kunt drie redenen noemen waardoor het Romeinse Rijk uiteenviel en nieuwe koninkrijken ontstonden.

  • Je kunt uitleggen waarom mensen rond 500 op een domein gingen wonen.

  • Je kunt uitleggen uit welke delen een domein bestond en wie er woonden.

Slide 4 - Diapositive

3.1
Problemen Romeinse Rijk*
  • Leger was te klein om grenzen te bewaken*
  • Te hoge belastingen* 
  • Ruzie om opvolging keizer*


Slide 5 - Diapositive

Veilig op een domein
  • Volksverhuizingen: Oorlog en plunderingen in West-Europa 
  • Trek naar platteland: Bescherming gezocht bij machtige boeren.
  • Horigheid: Kleine boeren geven grond, worden landloos.
  • Domeinen: Sommige boeren heersen over grote gebieden.

Slide 6 - Diapositive

Het hofstelsel 
Heer beschermt, horigen bewerken land en betalen pacht met oogstopbrengsten.

  • Herendiensten: Horigen werken op heer's land en onderhouden boerderij.
  • Hofstelsel: Systeem van heer, horigen en herendiensten.

Slide 7 - Diapositive

Waardoor werd de val van het West-Romeinse Rijk voornamelijk veroorzaakt?
A
Militaire invasies
B
Economische instabiliteit
C
Politieke hervormingen
D
Natuurrampen

Slide 8 - Quiz

Wat was de oorzaak van de volksverhuizingen?
A
Germanen hadden te weinig eten.
B
Hunnen hadden te weinig eten.
C
De Germanen trokken plunderend en moordend door Europa.
D
De Hunnen trokken plunderend en moordend door Europa.

Slide 9 - Quiz

In de Middeleeuwen werden er veel domeinen gebouwd. Wat was een domein?
A
Een heel groot kasteel waar een oud-Romeinse generaal de baas was
B
Een middeleeuws cidatel
C
Een versterkte boerderij waar de heer de baas was
D
Dit waren grote torens, net als de Domtoren in Utrecht

Slide 10 - Quiz

Wat is een horige?
A
Iemand die goed kan luisteren
B
Een persoon die baas is over andere boeren
C
Een onvrije boer die werkt op een domein van de heer
D
Een vrije boer die alles zelf mag beslissen

Slide 11 - Quiz

Maak de goede combinaties
Het huis van de heer
Het Domein
De heer
Het hofstelsel
Horigen
Het systeem van heren en horigen op een domein.
De eigenaar van een domein.
Vaak gemaakt van steen.
Krijgen bescherming van een heer.
De grond en de boerderijen van de heer.

Slide 12 - Question de remorquage

Leerdoelen paragraaf 2
  • Je kunt uitleggen hoe monniken het christendom verder verspreidden in Europa.

  • Je kunt met voorbeelden laten zien dat het christendom belangrijk was voor mensen in de middeleeuwen.

  • Je kunt de drie standen in de middeleeuwse samenleving beschrijven.

Slide 13 - Diapositive

Germaanse goden
  • Rond 500 geloofden veel mensen in het huidige Nederland en Duitsland in Germaanse goden:
  • Bijv. Donar & Freya
  • Natuurgoden.
  • Vereren van stenen, heilige bomen
  •  en waterbronnen.

Slide 14 - Diapositive

Bekeren
  • In de 7e & 8e eeuw
  • Ierse en Engelse monniken kwamen naar onze streken.
  • Bijv. Willibrord & Bonifatius.
  • Stichtten hier kloosters.

Slide 15 - Diapositive

Kloosters
  • Vanuit de kloosters verspreidden monniken het christendom.
  • Reisden door Germaanse gebieden om te vertellen over Christus.
  • Vernielden Germaanse heiligdomen en hakten heilige bomen om.
  • Wilden laten zien dat Germaanse goden niet bestonden.

Slide 16 - Diapositive

Invloed op dagelijks leven
  • Geloof speelde een steeds grotere rol in het dagelijks leven.
  • Elk dorp had een kerk en een priester.
  • De priester hielp gelovigen om te leven volgens de christelijke regels: dopen & trouwen in de kerk.
  • Elke zondag gingen christenen naar de kerk.
  • In de grond van de kerk werden doden begraven.
  • Op zon- en feestdagen hoefde je niet te werken.

Slide 17 - Diapositive

Standensamenleving
  • Ieder had zijn eigen plek en taak
  • 1. Geestelijken
  • 2. Edelen
  • 3. Boeren

Slide 18 - Diapositive

Standensamenleving
  • De eerste stand:
  • Geestelijke is iemand in dienst van de kerk, zoals priesters, monniken en nonnen. 
  • De hoogste geestelijke is de paus: bestuurder kerk.

Slide 19 - Diapositive

Standensamenleving
  • De tweede stand was de adel.
  • Edelen beschermen geestelijken en boeren.
  • Je vader was van adel of de koning maakte een edelman van je.

Slide 20 - Diapositive

Standensamenleving
Tot de derde stand en laagste stand hoorden de boeren.
Zij bewerkten het land en zorgden voor voedsel.

Slide 21 - Diapositive

Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’?
Kies het juiste antwoord.
timer
0:20
A
mensen die in God geloven
B
mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
mensen die in dienst zijn van de kerk
D
mensen die voor andere mensen bidden

Slide 22 - Quiz

Door het harde leven gingen veel mensen het christendom extra belangrijk vinden. Waarom was dat zo?
timer
0:20
A
De mensen hoopten dat God hen zou beschermen tegen honger, ziekte en dood.
B
In de Bijbel staat hoe je betere medicijnen kunt maken en hoe je grotere oogsten kunt krijgen.
C
Als je christen was, mocht je in een klooster wonen. Daar was wel genoeg voedsel.
D
Als je arm, maar goed geleefd had, werd je na je dood erg rijk in de hemel.

Slide 23 - Quiz

Welke stand was het belangrijkste in de Middeleeuwen?
timer
0:20
A
De 3e stand, de boeren zorgden immers voor voedsel
B
De 2e stand, de edelen zorgden immers voor bescherming.
C
De 1e stand, de geestelijken hadden immers contact met God.
D
Alle standen waren even belangrijk.

Slide 24 - Quiz

Het christendom is een...
A
Monotheïstische godsdienst
B
Polytheïstische godsdienst

Slide 25 - Quiz

Sleep de teksten naar de juiste plek in de afbeelding
timer
1:00
Ik ben van adel
Ik ben een geestelijke
Ik betaal pacht
Eerste stand
Tweede stand
Derde stand

Slide 26 - Question de remorquage

Leerdoelen paragraaf 3
  • Je kunt beschrijven hoe de islam ontstond.

  • Je kunt vier kenmerken van de islam noemen.

  • Je kunt beschrijven hoe de islam zich verspreidde.

Slide 27 - Diapositive

Het ontstaan van 
de islam


  • In de 7e eeuw ontstaan.
  • In het gebied wat we nu kennen als Saudi-Arabië. 
  • In de stad Mekka kreeg Mohammed een boodschap van de Engel Gabriel: geloof in 1 god: Allah.

Slide 28 - Diapositive

Het ontstaan van 
de islam

  • Mohammed probeert geloof te verspreiden in Mekka -> lukt niet

  • Wordt weggejaagd -> vlucht naar Medina in 622.
    -> Islamitische jaartelling begint

  • Islam verspreidt zich -> mensen worden moslim

Slide 29 - Diapositive

De inhoud van de islam

  • Koran
  • Één god en Mohammed belangrijkste boodschapper
  • Leefregels: vijf zuilen
  • Moskee




Slide 30 - Diapositive

De vijf zuilen
  • Geloven in de enige god Allah.
  • Je moet vijf keer per dag bidden.
  • Je moet armen en zieken helpen.
  • Vastenmaand ramadan
  • Bedevaart maken naar Mekka.

Slide 31 - Diapositive

De verspreiding van de islam


  • Mohammed verspreidt islam in Medina en Mekka, en omringende gebieden (tot 632)

  • Opvolgers breiden rijk uit naar Midden-Oosten, Noord-Afrika en Spanje

Slide 32 - Diapositive

Het gebouw van de islam
A
Een Kerk
B
Een synagoge
C
Een moskee
D
Een tempel

Slide 33 - Quiz

De islam is een van de drie belangrijkste wereldgodsdiensten.
Wie was de belangrijkste profeet van de islam?
A
Jezus
B
Mohammed
C
Christus
D
Kalief

Slide 34 - Quiz

De islam is ontstaan in de
A
5e eeuw
B
6e eeuw
C
7e eeuw
D
8e eeuw

Slide 35 - Quiz


De islam kent...
A
1 god
B
2 goden
C
3 goden
D
4 goden

Slide 36 - Quiz

Aan de slag
Wat? Inleveren verslag gastlessen. Daarna maak je alle opdrachten van paragraaf 2 t/m 4
Hoe?  Individueel
Hulp? Kom je er niet uit? Dan aan de docent vragen. 
Tijd?  20 minuten. 
Klaar? Je werk aan de docent laten zien
Verslag moet echt ingeleverd zijn, niet af dan een onvoldoende!
timer
5:00

Slide 37 - Diapositive