H4 Thema 6 bs 1 en 2

1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Studiewijzer

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Bewegings-
zenuwcel
Schakelcel
Gevoels-
zenuwcel

Slide 4 - Question de remorquage

Binas 88A
Zintuigcel
Effector
Centraal zenuwstelsel
Bewegings zenuwcel
Gevoels zenuwcel

Slide 5 - Question de remorquage

Orthosympatisch zenuwstelsel 
(actie)
Parasympatisch zenuwstelsel
(rust)
pupillen vernauwen
pupillen verwijden
verhoogt hartslag
verlaagt hartslag 
verhoogt ademhaling
verlaagt ademhaling
stimuleert spijsvertering
remt spijsvertering

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is nummer 4?
A
Neurotransmitter
B
Receptor
C
Synaptische spleet
D
Dendriet

Slide 7 - Quiz

Wat is nummer 2?
A
Neurotransmitter
B
Receptor
C
Synaptische spleet
D
Dendriet

Slide 8 - Quiz

Wat is nummer 5?
A
Neurotransmitter
B
Receptor
C
Synaptische spleet
D
Dendriet

Slide 9 - Quiz

Hormoon-
stelsel
Zenuw-
stelsel
snel
langzaam
impulsen
via bloed
kortwerkend
langdurig
neurotransmitter
via zenuwen
hormonen

Slide 10 - Question de remorquage

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Match de adequate prikkel met het juiste zintuig
druk
zwaarte-
kracht
smaak-
stof
licht
lichte 
aanraking
drukzintuig
gezichts-
zintuig
evenwichts-
zintuig
smaakzintuig
tastzintuig

Slide 14 - Question de remorquage

Welk zintuig ligt er niet in je huid?
A
Koude zintuig
B
Tastzintuig
C
Evenwichtszintuig
D
Drukzintuig

Slide 15 - Quiz

Koppel de juiste prikkel aan het juiste zintuig
Lichtzintuig
Reukzintuig
Smaakzintuig
Gehoorzintuig
Licht
Geurstof
Geluidsgolven
Smaakstof

Slide 16 - Question de remorquage

Zet in de juiste volgorde:
1
2
3
4
5
6
Prikkel
Receptor
Impuls
Hersenen
Impuls
Effector

Slide 17 - Question de remorquage

Slide 18 - Diapositive

Studiewijzer

Slide 19 - Diapositive

Studiewijzer

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Het OOG: zet onderdelen op de juiste plaats
netvlies
gele vlek
oogzenuw
lens

Slide 35 - Question de remorquage

Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt?  Zet ze in  de goede volgorde.
glasachtig lichaam 
lens  
hoornvlies
netvlies 

Slide 36 - Question de remorquage

Een lichtstraal valt op het oog.

Zet de onderstaande onderdelen van het oog, waar deze lichtstraal achtereenvolgens doorheen gaat, in de juiste volgorde.

Lens
Hoornvlies
Glasachtig lichaam
Netvlies
Oogkamer

Slide 37 - Question de remorquage

Het vaatvlies zorgt voor :
A
traanvocht
B
voeding en zuurstof
C
aansturing
D
stevigheid

Slide 38 - Quiz

De lens in je oog zorgt voor
A
een kleurig beeld
B
een scherp beeld
C
het beschermen tegen stofjes
D
het afsluiten van je oog

Slide 39 - Quiz

Hoe heet de buitenste doorzichtige laag van het oog?
A
Glasachtig lichaam
B
Netvlies
C
Hoornvlies
D
Pupil

Slide 40 - Quiz

Over welk soort zenuw gaat
een impuls van oog naar hersenen?
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 41 - Quiz

In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
vaatvlies
B
netvlies
C
harde oogvlies

Slide 42 - Quiz

Gele vlek
A
Het deel van het oog waar de oogzenuw het oog verlaat en waarmee men niets kan zien.
B
Gedeelte van het netvlies, waarop voornamelijk kegeltjes zijn geconcentreerd.
C
Het doorzichtige deel van het oog dat tussen de lens en het netvlies ligt.
D
Het grootste deel van de menselijke hersenen, dat bestaat uit de linker- en rechter hersenhelft.

Slide 43 - Quiz

Je loopt van buiten naar binnen, je pupillen vergroten, hoe verloopt deze reflex?
A
impulsen gaan van je oog, naar het CZS (grote hersenen) en vervolgens naar de spiertjes rond je pupil
B
de impulsen gaan van je oog, naar het CZS (je hersenstam) en dan naar de spiertjes in rond je pupil
C
de impulsen gaan van je gevoelszenuwcellen in je oog, direct naar de bewegingszenuwcellen rond je pupil

Slide 44 - Quiz

Slide 45 - Diapositive