Betoog les 1: Stelling, argument en signaalwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Schrijven: betoog

Les 1: Stelling, argument 

en signaalwoorden

Schrijven - Betoog

Tekstdoel: overtuigen

Tekstsoort: betogende tekst

Tekstvorm: betoog

Tijdens de toets schrijf je een betoog dat bestaat uit 5 alinea’s: inleiding (1), kern (3), slot (1). 

Iedere alinea bestaat minimaal uit 5 zinnen. 

Onderwerp van het betoog? Kies je zelf in overleg met je docent

Leerdoelen lessenserie

1. Je kunt vóór het schrijven een bouwplan maken.

2. Je kunt een overtuigende tekst schrijven op basis van een bouwplan.

Natuurlijk gaan we nog veel meer leren! Maar hierover later meer!

Leerdoelen deze les

Aan het einde van deze les…

… weet je wat een stelling is én wat argumenten en signaalwoorden zijn.

Warming-up

• Er verschijnt steeds 1 stelling op het scherm.
• Ben je het met de stelling eens? ga dan staan.
• Ben je het met de stelling oneens? Dan doe je niks.
  
• De docent vraagt bij iedere stelling een aantal leerlingen om uit te leggen waarom zij het eens of oneens zijn met de stelling.
• Denk dus steeds goed en serieus na waarom je het eens of oneens bent met de stelling.

Spelregels

Luister goed naar elkaar en reageer alleen als dat gevraagd wordt.

Steek je hand op als je wilt reageren.

Stelling 1  

Er moeten voortaan energiedrankjes worden verkocht in de kantine van Het Rhedens.  

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling 2

Het luisteren van muziek moet niet langer worden toegestaan tijdens de lessen op Het Rhedens.

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling 3

Alle telefoons moeten voortaan in het kluisje worden gelegd bij de start van de schooldag.

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling 4

Het dragen van een uniform moet voortaan verplicht worden op Het Rhedens.

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling 5

Er moet voortaan gegeten en gedronken mogen worden tijdens alle lessen op Het Rhedens.

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling, mening en argumenten

Stelling Een uitspraak waar je het mee eens of oneens kan zijn.

Het Rhedens is een fijne school.

Mening Wat je ergens van vindt. Een ander kan het hier (on)eens mee zijn.

Ik vind Het Rhedens een fijne school.

Argumenten Met argumenten leg je uit waarom je iets vindt.

Op Het Rhedens luisteren de docenten goed naar de leerlingen.  

Signaalwoorden

Signaalwoorden

Argumenten kun je vaak herkennen aan signaalwoorden.

Ik vind Het Rhedens een fijne school, omdat de docenten  goed naar de leerlingen luisteren.  

Ik vind Het Rhedens een fijne school, want de docenten luisteren goed naar de leerlingen.  

Aan de slag!

Opdracht: Benoem in iedere zin (op de volgende slides) de stelling, het argument en het signaalwoord. 

Voorbeeld Programmeren moet een verplicht vak worden op de middelbare school, want programmeren is de toekomst.

Stelling: Programmeren moet een verplicht vak worden op de middelbare school. Argument: Programmeren is de toekomst. Signaalwoord: want

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.

1. Oude mensen zouden elk jaar opnieuw rijexamen moeten doen. Mijn opa is bijvoorbeeld een gevaar op de weg.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.

2. Je kunt beter niet naar houseparty’s gaan, want housemuziek is slecht voor je gehoor.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwood.

3. Volgens mij moet je die webcam niet kopen. In een test van de consumentenbond werd hij heel slecht beoordeeld.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.

4. Ik ben in de pauze van de film weggegaan. Ik vond er helemaal niets aan.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.

5. Door de drukte kunnen we bijna niet oversteken. In het centrum zouden auto’s verboden moeten worden.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.

6. Windenergie is niet meer nodig, omdat er andere alternatieven zijn.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.
7. Reclamespotjes voor leningen moeten verboden worden, want jongeren lenen veel te gemakkelijk geld voor luxeartikelen.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.

8. Dierentuinen moeten verboden worden, want het is zielig voor de dieren.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.

9. Cosmetische chirurgie moet verboden worden, omdat het duur is en de patiënt onnodig risico loopt.

Benoem de stelling, het argument en het signaalwoord.

10. Huiswerk moet in de les gemaakt worden, want thuis hebben scholieren andere bezigheden.

Tot slot

Een aantal vragen om te checken of je de leerdoelen hebt behaald.

Beantwoord de vragen op de volgende slides. 

Hiermee rond je deze les af. 

Tot slot

1. Ik weet wat een stelling is.

1. Ja
2. Nee

Tot slot:

2. Ik weet wat argumenten zijn.

1. Ja
2. Nee

Tot slot:

3. Ik weet wat signaalwoorden zijn.

1. Ja
2. Nee