VWO 2 Ch. 2 klaar voor de repetitie 26-11

À l'école, tu prends TOUJOURS avec toi: (écris dans ton cahier)

  • Ton livre (attention: livre A!)
  • Ton cahier (je schrift) 
  • Un stylo bleu et rouge
  • Tes écouteurs (je oortjes) 

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

À l'école, tu prends TOUJOURS avec toi: (écris dans ton cahier)

  • Ton livre (attention: livre A!)
  • Ton cahier (je schrift) 
  • Un stylo bleu et rouge
  • Tes écouteurs (je oortjes) 

Slide 1 - Diapositive

Bienvenue dans la classe de français!! 
Le programme d'aujourd'hui: 
  • On peut demander des questions 
  • On va écrire sur notre copain/copine idéal(e) 
  • On va exercer pour la répétition
Le but de ce cours: Tu es prêt(e) pour la répétition!! :-)

Slide 2 - Diapositive

Les règles de classe: 
  • Jas, eten & gamen: Buiten de les!! 
  • We zorgen goed voor het lokaal en de spullen die erin staan.
  • We praten vriendelijk met/tegen elkaar.
  • We luisteren naar elkaar en wanneer ik jullie aandacht wil, zijn jullie stil.
  • Wanneer je wilt praten -> vinger omhoog. 
  • Let op het stoplicht!! ->

Slide 3 - Diapositive

Les devoirs
Apprends Bron H (page 91) + fais ex. 31c, d (pages 85-86

Il y a des questions maintenant pour la répétition??






Slide 4 - Diapositive

Écrire
Quoi: décris une membre de ta famille
Comment: seul, et fais des phrases entières!
+maak gebruik van bijv. nw. en werkwoorden -er.
Aide: les Bronnen de Ch. 2
Temps: 15 minutes
Prêt: fais slim stampen pour la répétition



Slide 5 - Diapositive

Décris une membre de ta famille...
Sujets:
  • Comment il/elle s'appelle?
  • famille
  • personalité
  • sa chambre
  • 2 Hobbies
  • animaux domestiques

Slide 6 - Diapositive

Traduis: partager et pénible
A
Delen en vervelend
B
delen en lastig
C
veranderen en vervelend
D
Veranderen en aardig

Slide 7 - Quiz

Traduis: de woonkamer en het bed
A
La cuisine et la salle de bains
B
La chambre et la cuisine
C
Le salon et le lit
D
Le grenier et le bureau

Slide 8 - Quiz

Traduis: Qu'est-ce que nous aimons faire ensemble?
A
Wat vinden wij leuk om te doen?
B
Waar zitten wij samen op?
C
Wat vinden jullie leuk om te doen?
D
Waarom doen wij dingen samen?

Slide 9 - Quiz

Traduis: arrêter et interdit(e)
A
voorstellen en inderdaad
B
voorstellen en verboden.
C
stoppen en tevreden
D
stoppen en verboden

Slide 10 - Quiz

J'ai une .......... soeur ..........?
A
'beau' en het staat voor het zelfst. nw.
B
'belle' en het staat voor het zelfst. nw.
C
'belles' en het staat achter het zelfst. nw.
D
'belle' en het staat achter het zelfst. nw.

Slide 11 - Quiz

Traduis et conjuge (vervoeg):
Je (praten) avec ma copine.
A
parles
B
parle
C
écoutes
D
parlez

Slide 12 - Quiz

Traduis et conjuge (vervoeg):
Elles (kopen) beaucoup de vêtements!
A
arrêtent
B
acheterent
C
travaillent
D
achetent

Slide 13 - Quiz

Traduis et conjuge (vervoeg):
Vous (veranderen) souvent les posters
A
regardez
B
changent
C
changez
D
changes

Slide 14 - Quiz

Het correcte pers. vnw in:
On aime bien les chiens, ...... sont gentils!
A
ils
B
il
C
elles
D
elles

Slide 15 - Quiz

Vul het correcte pers. vnw in:
ma salle de bains est grande, ...... est nouvelle aussi!
A
ils
B
il
C
elle
D
elles

Slide 16 - Quiz

Mes chaises sont .............
A
nouveau
B
nouveaux
C
nouvelle
D
nouvelles

Slide 17 - Quiz

J'ai un ........ chien.........
A
'noire' en het staat voor het zelfst. nw.
B
'noir' en het staat achter het zelfst. nw.
C
'noirs' en het staat achter het zelfst. nw.
D
'noir' en het staat voor het zelfst. nw.

Slide 18 - Quiz

Vervoeg: Je ...... (travailler)
A
travailles
B
travaillons
C
travaille
D
travaillent

Slide 19 - Quiz

Vervoeg: 'Je travaille' betekent:
A
Ik werkte
B
Jij werkt
C
Ik heb gewerkt
D
Ik werk

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste vervoeging
A
je donnes
B
je donnent
C
je donne
D
je donner

Slide 21 - Quiz

Welke vervoeging is onjuist
A
Je danse
B
Elles danse
C
On danse
D
Vous dansez

Slide 22 - Quiz

welke vervoeging is juist?
A
elle jouer à la console
B
tu cherches le chat
C
vous aller en ville
D
nous rigolez

Slide 23 - Quiz

Wat is de stam van trouver?
A
Trouve
B
Trouv
C
Trouvez
D
Trouvent

Slide 24 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
A
Ils cherchent
B
Nous cherchent
C
Ils cherche
D
elle cherchent

Slide 25 - Quiz

Werkwoorden op -er: wat is de uitgang van de vous-vorm?
A
-ons
B
-es
C
-e
D
-ez

Slide 26 - Quiz

Julie et Manon ....... ensemble
A
Travaille
B
travaillons
C
travaillent
D
travaillez

Slide 27 - Quiz

Fin du cours
Le but de ce cours... 

À la prochaine fois!!

Slide 28 - Diapositive

le dos
la gorge
le ventre
la jambe
la main
le pied
la tête
le bras
accro
mauvais(e)
de rug
de keel
de voet
de hand
het been
het hoofd
de buik
de arm
verslaafd
slecht

Slide 29 - Question de remorquage