Hoor je
gt na de
korte klanken
a, e, i, o, u ?
Dan schrijf je cht.
Voorbeeld: zacht, recht, nicht bocht, zucht
Hoor je gt na de lange klanken aa, ee, oo, eu, ui ?
Dan schrijf je gt.
Voorbeeld: slaagt, veegt, oogt
Gebruik deze regel bij de volgende opgaven.