Hoofdstuk 1 les 1

• NT2
• WO
• HBO
• Studiejaar 1

goedemorgen

goedemiddag

tot morgen

prettig weekend

Hoe gaat het?

Zin om iets te drinken?

Nederlandse

televisie en radio

Nederlandse versie van je navigatie

EenNederlands kinderboek...

Learn Dutch 

start with

good morning

Have a nice weekend.

good afternoon

see you tomorrow

How are you?

Feel like having a drink?

Les 1

J

You are able to

... introduce yourself

...tell where you live

...count to 20

...use the verbs to listen, to have and to be

Je kunt

...jezelf voorstellen

...vertellen waar je woont 

...tot 20 tellen 

...de werkwoorden luisteren, hebben en zijn gebruiken

personaal pronomen

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

personaal pronomen

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

werk

werkt

werkt

werkt

werkt

werkt

werken

werken

werken

personaal pronomen

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

werk

werkt

werkt

werkt

werkt

werkt

werken

werken

werken

werk jij?

personaal pronomen

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

werk

werkt

werkt

werkt

werkt

werkt

werken

werken

werken

werk jij?

ik - geen t

je  -  soms een t 

hij, zij, het / u -  altijd een  t

personaal pronomen

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

luister

luistert

luistert

luistert

luistert

luistert

luisteren

luisteren

luisteren

luister jij?

ik - geen t

je  -  soms een t 

hij, zij, het / u -  altijd een  t

Type simpel

Ik

wij

luister

luisteren

drop -en

luisteren

personaal pronomen

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

ken

kent

kent

kent

kent

kent

kennen

kennen

kennen

ken jij?

ik - geen t

je  -  soms een t 

hij, zij, het / u -  altijd een  t

Type simpel - type kort

Ik

wij

luister

luisteren

Ik

wij

ken

kennen

drop a consonant

drop -en

drop -en

kennen

luisteren

personaal pronomen

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

leer

leert

leert

leert

leert

leert

leren

leren

leren

leer jij?

ik - geen t

je  -  soms een t 

hij, zij, het / u -  altijd een  t

Type simpel - type kort - type lang

Ik

wij

leer

leren

Ik

wij

luister

luisteren

Ik

wij

ken

kennen

drop -en

drop a consonant

add a vowel

drop -en

drop -en

luisteren

kennen

leren

simpel, kort, lang

simpel - type 'S'

drop -en

luisteren - ik denk

kort - type 'K'

drop -en

drop 1 consonant

lang - type 'L'

drop -en

add 1 vowel

kennen - ik ken

leren - ik leer

hebben en zijn

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

heb

hebt

heeft

heeft

heeft

heeft

hebben

hebben

hebben

heb jij?

Ik

jij

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

ben

bent

is

is

is

bent

zijn

zijn

zijn

ben jij?

goede morgen

allemaal

wonen

de achternaam

beginnen

het nummer

de voornaam

docent

het land

de straat

buurman

buurvrouw

Dag Sam. Woon ______ ook in Eindhoven?

1. wij
2. jij
3. zij

De andere docent is Babette. ___ komt uit Veldhoven.

1. Zij
2. Wij
3. Jij

Hope en Sean, hebben ___ het boek ook?

1. hij
2. jullie
3. ik

Mevrouw, woont ___ op nummer 24?

1. zij
2. hij
3. u

Het is pauze. ___ stoppen even.

1. Ik
2. We
3. je

Tellen 

van één tot honderd

het alfabet

van A tot Z

luisterbingo

intensive listening

 

Welke voornamen hoor je?

Op welk adres woont de vrouw?

Op welk adres woont de man?

Hoe heet de docent?

Waar komen de cursisten vandaan?

Hebben de cursisten dezelfde naam?

zinsaccent

Welke woorden krijgen het accent? 

Herhaal het antwoord.

huiswerk

Ik ______ in Nederland?

1. woon
2. woont
3. wonen

Ik ______ in Nederland?

1. hockey
2. hockeyt
3. hockeyen

Paul ___ uit Nieuw-Zeeland.

1. kom
2. komt
3. komen

Hans en Freek ___ een boek.

1. heb
2. hebt
3. heeft
4. hebben

Dag Anna, woon ______ ook in Eindhoven?

1. wij
2. jij
3. zij

De andere docent is Paul. ___ komt uit Engeland.

1. Hij
2. Wij
3. Jij

Hans en Freek, hebben ___ het boek ook?

1. hij
2. jullie
3. ik

Mevrouw, woont ___ op nummer 24?

1. zij
2. hij
3. u

Het is pauze. ___ stoppen even.

1. Ik
2. We
3. Je

personaal pronomen

Ik

jij/je

hij

zij/ze

het

u

wij/we

jullie

zij/ze

werk

werkt

werkt

werkt

werkt

werkt

werken

werken

werken

werk je?

luister

luistert

luistert

luistert

luistert

luistert

luisteren

luisteren

luisteren

luister je?

to work

to listen

heb

hebt

heeft

heeft

heeft

hebt

hebben

hebben

hebben

ik - geen t

hij, zij, het / u -  altijd een  t

jij/je  -  soms een t 

to have

heb je?