H4 - Verhaalanalyse 2022-2023

H4 - Verhaalanalyse 2023-2024
Doel: herhaling verhaalanalyse (enkele termen)
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

H4 - Verhaalanalyse 2023-2024
Doel: herhaling verhaalanalyse (enkele termen)

Slide 1 - Diapositive

Wat is een open plek in een verhaal?
A
Een situatie die vragen bij de lezer oproept
B
Een situatie waarbij de plek heel belangrijk is.
C
Een situatie dat zich op een open plek afspeelt.
D
Een situatie die geen spanning oproept.

Slide 2 - Quiz

Hoe weet je dat iemand de hoofdpersoon is?
A
omdat hij / zij dat zegt
B
omdat je in haar/zijn hoofd zit en hij/zij een ontwikkeling doormaakt.
C
je leest wat hij/zij denkt en voelt en je wordt als het ware die persoon
D
omdat hij/zij overal bij is.

Slide 3 - Quiz

Wat is een motief in een verhaal?
A
een reden waarom iemand iets doet (bijvoorbeeld iemand vermoordt)
B
een steeds terugkerende gedachte of ander element dat daardoor betekenis krijgt
C
het onderwerp van een verhaal
D
de onderliggende gedachte van een verhaal

Slide 4 - Quiz

Wat is een thema van een verhaal?
A
een samenvatting van een verhaal
B
het genre
C
de onderliggende boodschap van het verhaal
D
een ultrakorte samenvatting in 1 zin

Slide 5 - Quiz

Waar moet je allemaal op letten als je een hoofdpersoon beschrijft?
A
uiterlijk en innerlijk
B
uiterlijk, innerlijk en wat hij/zij zegt en denkt.
C
uiterlijk, innerlijk, wat hij/zij zegt en denkt en wat anderen over hem/haar denken en vertellen.
D
uiterlijk, innerlijk, wat hij/zij zegt en denkt en wat anderen over hem/haar denken en vertellen en leeftijd, geslacht enz.

Slide 6 - Quiz

Waaraan zie je dat het om een bijpersoon gaat?
A
hij hangt er wat bij
B
hij gaat om met de hoofdpersoon
C
je krijgt wat informatie over die persoon
D
je weet niet alles wat die persoon voelt, denkt, doet, wilt etc.

Slide 7 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de verteltijd?
A
hoe lang je vertelt
B
hoe lang het verhaal duurt
C
hoeveel pagina's het verhaal heeft
D
hoeveel woorden het verhaal heeft

Slide 8 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de vertelde tijd?
A
de tijd waarin je het verhaal leest
B
de tijd die in het verhaal verloopt
C
de tijd waarin het afspeelt
D
iets met tijd

Slide 9 - Quiz

Welk perspectieven zijn er?

Slide 10 - Carte mentale

Wat is het perspectief?

Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. ‘Kwart voor zes,’ mompelde hij, ‘het is nog nacht.’ Hij wreef zich in het gezicht. ‘Wat een ellendige droom,’ dacht hij. ‘Waar ging het over?’ Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. ‘Het wordt dit weekeind goed weer,’ zei iemand. 
A
Ik
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)
D
Meervoudig

Slide 11 - Quiz

Wat is het perspectief?

"Anton woonde in het tweede huis van links: dat met het rieten dak. Het heette al zo toen zijn ouders het kort voor de oorlog huurden; zijn vader had het eer der ‘Eleutheria’ genoemd of iets dergelijks, maar dan geschreven in griekse letters. Ook al voordat de catastrofe plaatsvond, had Anton de naam ‘Buitenrust’ niet opgevat als de rust van het buitenzijn, maar als iets dat buiten de rust was."
A
Ik
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)
D
Meervoudig

Slide 12 - Quiz

Wat is het perspectief?

"De eerste tien jaar van mijn leven was ik niet arm. Ik was op veel manieren anders dan de mensen om mij heen, maar armer was ik niet. Dat weet ik. Er is een moment geweest waarop ik het merkte. Dat herinner ik me als de dag van gisteren."
A
Ik-perspectief
B
Personaal (hij/zij)
C
Auctoriaal (alwetend)
D
Meervoudig

Slide 13 - Quiz

Bij welke zin begint de flashback?

"Heb ik nooit verteld over die keer dat je oma en ik in het buitenland zaten?”
“Nee, daar weet ik niets van.”
“Het is nu al zeker dertig jaar geleden. We hadden een reis geboekt naar India. In die tijd was het niet gebruikelijk om te reizen. Het begon allemaal toen we uit het vliegtuig stapten..."
A
"Heb ik..."
B
"Het is..."
C
"Het begon..."

Slide 14 - Quiz

Met een flashback wordt het verhaal...
A
niet-chronologisch
B
chronologisch

Slide 15 - Quiz

In het verhaal 'Een nagelaten bekentenis' van Marcellus Emants lezen we in het begin van het boek dat de vrouw van het hoofdpersonage dood is en dat hij haar heeft begraven...


Hoe noemen we deze manier om een verhaal te beginnen?
A
In medias res
B
Ab ovo
C
Post rem

Slide 16 - Quiz

Een verhaal dat begint als een sprookje wordt verteld ....
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post rem

Slide 17 - Quiz

De deurbel, tweemaal: eerst kort en aarzelend, dan lang en nadrukkelijk. Het snerpende geluid joeg de Noorse boskatten elke keer weer de stuipen op het lijf, en deed ze alle kanten uit stuiven om een goed heenkomen te zoeken – reden voor Mirjam om op weekdagen ’s morgens wanneer de postbode kon aanbellen met een pakje, de elektrische schel vaak af te zetten. De katten gingen voor alles. Vandaag, zondag was de kans op aanbellen vrijwel nihil, zeker nu het nog zo vroeg in de ochtend was, dus had ze de stekker in het contact gelaten.
Tonio door A.FT. van der Heyden

Slide 18 - Diapositive

het fragment op de vorige slide uit Tonio is een voorbeeld van
A
tijdvertraging
B
tijdversnelling

Slide 19 - Quiz

Wat wordt er met realistisch bedoeld, in fictie?
A
kan echt gebeuren
B
is echt gebeurd
C
gebaseerd op feiten
D
verzonnen verhaal

Slide 20 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met genre?
A
type boek
B
type verhaal
C
type doelgroep
D
type schrijver

Slide 21 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de historische tijd?
A
de geschiedenis
B
de tijd waarin het verhaal zich afspeelt
C
het jaartal
D
de historische waarde

Slide 22 - Quiz

Wat wordt er dan met een terugverwijzing bedoeld, denk je?
A
terug wijzen
B
korte terugblik
C
de schrijver neemt je terug in het verhaal
D
verwijzing naar het verleden

Slide 23 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de ruimte in een verhaal?
A
de ruimte
B
de plek waar het afspeelt
C
de marges in het verhaal
D
de omgeving

Slide 24 - Quiz

Wat is een open plek in een verhaal?
A
Een situatie die vragen bij de lezer oproept
B
Een situatie waarbij de plek heel belangrijk is.
C
Een situatie dat zich op een open plek afspeelt.
D
Een situatie die geen spanning oproept.

Slide 25 - Quiz

Lees steeds de fragmenten. Let op het perspectief. Na afloop van ieder fragment, krijg je de vraag in welk perspectief het fragment is geschreven.

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Diapositive

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Diapositive

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Diapositive

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Diapositive

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 40 - Quiz

Wat is (voor jou!) literatuur?

Slide 41 - Question ouverte

Wat vond je van deze herhaling?
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Sondage