Brief Schule + Sprachmittel (K1 und 2) 9. Klasse

Brief 1: Schule + Sprachmittel 1 u. 2
Je schrijft jouw vriend(in) in Duitsland voor het eerst een mail. Hierin verwerk je in minimaal 100 woorden de volgende punten:
  1. Je stelt jezelf voor. 
  2. Vertel iets over tenminste 4 vakken (leuk, niet leuk, belangrijk, ligt je wel of juist  niet). 
  3. Je vertelt dat je harder moet werken, want je staat op dit moment voor 4 vakken een onvoldoende (noem de vakken ook). Zeg dat het komt, omdat je te weinig tijd besteedt aan je huiswerk.
  4. Je geeft aan dat dit ook aan jou ligt, want je bent lui en werkt niet hard. Vertel dat het ook komt, omdat je de vakken saai en slaapverwekkend vindt. 
  5. Vertel ook dat het komend weekend (nächstes Wochenende) 27 graden wordt en dat het dan op het strand mooier is dan thuis.
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Brief 1: Schule + Sprachmittel 1 u. 2
Je schrijft jouw vriend(in) in Duitsland voor het eerst een mail. Hierin verwerk je in minimaal 100 woorden de volgende punten:
  1. Je stelt jezelf voor. 
  2. Vertel iets over tenminste 4 vakken (leuk, niet leuk, belangrijk, ligt je wel of juist  niet). 
  3. Je vertelt dat je harder moet werken, want je staat op dit moment voor 4 vakken een onvoldoende (noem de vakken ook). Zeg dat het komt, omdat je te weinig tijd besteedt aan je huiswerk.
  4. Je geeft aan dat dit ook aan jou ligt, want je bent lui en werkt niet hard. Vertel dat het ook komt, omdat je de vakken saai en slaapverwekkend vindt. 
  5. Vertel ook dat het komend weekend (nächstes Wochenende) 27 graden wordt en dat het dan op het strand mooier is dan thuis.

Slide 1 - Diapositive

Brief 1: Schule + Sprachmittel 1 u. 2
6. Zeg dat je niet weet of je gaat, omdat je sinds gisteren hoofdpijn hebt. 
7. Je vertelt dat je ook duizelig bent. 
8. Vertel dat je morgen en volgende week toetsen hebt: een mondeling en een schriftelijke toets.
9. Vertel iets over je rooster (Stundenplan): hoe veel lesuren, hoe lang een les duurt, hoeveel pauzes op een dag. 
10. Vraag aan je vriend(in) hoe het met hem/haar op school gaat: studeert hij/zij hard? Wat zijn zijn/haar lievelingsvakken? Wat voor vakkenpakket heeft hij/zij? 
11. Vraag aan je vriend(in) om snel terug te schrijven.  

Slide 2 - Diapositive

Wichtig beim Anfang und Ende
Liebe / Lieber [...]

Ich wünsch dir alles Gute und Liebe
[dein Name]

Slide 3 - Diapositive

1. Je stelt jezelf voor

Slide 4 - Carte mentale

Beispiel
Mein Name ist [.....] und es freut mich dich kennenzulernen. 

Slide 5 - Diapositive

2. Vertel iets over tenminste 4 vakken
(leuk, niet leuk, belangrijk,
ligt je wel of juist niet).

Slide 6 - Carte mentale

Beispiel
Ich habe in der Schule sehr viel zu tun. Mathe ist sehr anstrengend. Wir haben jede Woche sehr viele Hausaufgaben. Das gilt auch für Erdkunde, aber dieses Fach liegt mir und dann finde ich es nicht so schlimm. Fremdsprachen finde ich schwierig. Ich habe viel Schwierigkeiten sowohl mit dem Fach Französisch als Deutsch.  

Slide 7 - Diapositive

3. Je vertelt dat je harder moet werken,
want je staat op dit moment voor 4 vakken een onvoldoende.
Zeg dat het komt
omdat je te weinig tijd besteed aan je huiswerk.

Slide 8 - Carte mentale

Beispiel
Ich muss fleißiger arbeiten, denn ich verwende zu wenig Zeit auf meine Hausaufgaben. Aus diesem Grund habe ich viermal ungenügend im Zeugnis.  

Slide 9 - Diapositive

Je geeft aan dat dit ook aan jou ligt,
want je bent lui en werkt niet hard.
Vertel dat het ook komt,
omdat je de vakken saai en slaapverwekkend vindt.

Slide 10 - Carte mentale

Beispielsatz
Das liegt auch an mir, weil ich faul bin und nich fleißig arbeite. Das hat auch damit zu tusn, dass ich die Fächer langweilig finde und sie einschläfernd sind.

Slide 11 - Diapositive

5. vertel dat het komend weekend
(nächstes Wochenende)
27 graden wordt en
dat het dan op het strand mooier is dan thuis.

Slide 12 - Carte mentale

Beispiel
Nächstes Wochenende werden es 27 Grad und dann ist es am Strand schöner als zu Hause.

Slide 13 - Diapositive

6. zeg dat je niet weet of je gaat,
omdat je sinds gisteren hoofdpijn hebt.

Slide 14 - Carte mentale

Beispiel
Ich weiß nicht, ob ich gehe, weil ich seit gestern Kopfschmerzen habe.

Slide 15 - Diapositive

7. Je vertelt dat je nu ook duizelig bent.

Slide 16 - Carte mentale

Beispiel
Mir ist jetzt auch schwindlig.

Slide 17 - Diapositive

8. Vertel dat je morgen
en volgende week toetsen hebt:
een mondelingen een schriftelijke toets.

Slide 18 - Carte mentale

Beispiel
Morgen und nächste Woche habe ich Prüfungen / Klassenarbeiten / Klausuren: eine mündliche und eine schriftliche Arbeit.

Slide 19 - Diapositive

9. vertel iets over je rooster (Stundenplan):
Hoeveel lesuren, hoe lang een les duurt,
hoeveel pauzes op een dag.

Slide 20 - Carte mentale

Beispiel
Ich habe jede Woche 25 Stunden Unterricht (Ich habe 25 Stunden in der Woche). Jede Stunde dauert 60 Minuten und ich habe 2 mal Pause am Tag.  

Slide 21 - Diapositive

10. Vraag aan je vriend(in) hoe het met
hem/haar op school gaat: studerrt hij/zij hard?
Wat zijn zijn/haar lievelingsvakken?
Wat voor vakkenpakket heeft hij/zij?

Slide 22 - Carte mentale

Beispiel
Wie geht es dir in der Schule? Lernst du fleißig? Was sind deine Lieblichsfächer? Welche Wahlfächer (welches Profil) hast du?

Slide 23 - Diapositive

11. vraag aan je vriend(in)
om snel terug te schrijven.

Slide 24 - Carte mentale

Beispiel
Ich hoffe, du schreibst mir schnell zurück.

Slide 25 - Diapositive

Fehler die oft gemacht werden:

  • Falsch: zweimal ungenügend im /auf dem Zeuignis für Mathe 
  • Richtig: zweimal ungenügend im /auf dem Zeuignis in Mathe
  • Falsch:Ich bin schwindlig
  • Richtig: Mir ist schwindlig
  • Falsch: Zeit verwenden für meine Hausaufgaben
  • Richtig: Zeit verwenden auf meine Hausaufgaben
  • Falsch: Wie geht es mit deiner Schule?
  • Richtig: Wie geht es in deiner Schule?
  • Falsch: Ich musse jetzt gehen.
  • Richtig: Ich muss  jetzt gehen
  • Fasch: Ich weiß nicht, oder ich gehe
  • Richtig:Ich weiß nicht, ob ich gene (ich bin mir nicht sicher, ob...)

Slide 26 - Diapositive