Feit, mening en argument

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
- 15 minuten lezen
- Nieuwe lesplanner OP4
- Lesdoel
- Instructie
- Zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
Wat kan je straks?

Feiten, meningen en argumenten herkennen in een tekst.

Slide 4 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Welke stelling klopt NIET over feiten?
A
Je kunt het bewijzen of controleren.
B
Je kunt daarover van mening verschillen.
C
Je kunt het opzoeken.

Slide 7 - Quiz

In welke tekst zul je vooral feiten tegenkomen?
A
Amuserende tekst
B
Activerende tekst
C
Informerende tekst
D
Overtuigende tekst

Slide 8 - Quiz

Welke zin bevat een feit?
A
Mensen en bananen hebben voor 50% hetzelfde DNA.
B
Onze auto krijgt 's winters altijd kuren, dus waarschijnlijk ook komende winter.
C
Hij heeft alweer afgezegd, blijkbaar vindt hij ons niet leuk.

Slide 9 - Quiz

Welke stelling klopt NIET over meningen?
A
Het geeft aan wat jij vindt.
B
Je gedachten ergens over.
C
Een mening kun je onderbouwen met argumenten.
D
Meningen zijn altijd waar.

Slide 10 - Quiz

Wat is een argument?
A
Een argument is te bewijzen.
B
Een oordeel over iets of iemand zonder dat je de feiten kent.
C
Een argument is een reden waarom jij iets vindt.

Slide 11 - Quiz

Waarom gebruikt een schrijver argumenten?
A
Om een mening te onderbouwen.
B
Om een feit te onderbouwen.

Slide 12 - Quiz

Argumenten
Een argument wordt gebruikt om een standpunt te onderbouwen.
Een tegenargument gebruik je om aan te tonen dat een standpunt onjuist is.
Bijvoorbeeld:
Melk is gezond, omdat er veel voedingsstoffen in zitten die belangrijk zijn voor een mens.
Melk is niet gezond, omdat veel mensen er allergisch voor zijn.

Signaalwoorden die een argument aangeven: omdat, want, namelijk, immers



Slide 13 - Diapositive

Redenering
Standpunt (mening) en argumenten vormen samen een redenering. Hier worden soms drogredenen voor gebruikt.

Slide 14 - Diapositive

Wat zijn drogredenen?
A
Tegenargumenten
B
Redenen die niet kloppen, maar wel waarschijnlijk lijken
C
Argumenten om je standpunt te onderbouwen

Slide 15 - Quiz

Drogredenen

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Welke drogreden wordt hier gebruikt?

Slide 18 - Diapositive

Sleep de begrippen naar de juiste uitleg.
Wat je kunt controleren
Wat iemand ergens van vindt
Reden waarom je iets vindt
Tekst met vooral feiten
Tekst met vooral mening
argument
objectieve tekst
feit
subjectieve tekst
mening

Slide 19 - Question de remorquage

Zelfstandig werken

Slide 20 - Diapositive

Vragen?

Slide 21 - Diapositive