Herhaling les
1 / 24
La durée de la leçon est: 60 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
le pronom possessif:
geeft bezit aan, van wie iets is
geeft bezit aan, van wie iets is
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quiz
Choisis le bon pronom possessif:
(jouw)............maison (v)
(jouw)............maison (v)
A
ton
B
ta
C
tes
Slide 4 - Quiz
Choisis le bon pronom possessif:
(zijn)..........soeur
(zijn)..........soeur
A
sa
B
ses
C
son
Slide 5 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (haar) oncle (m)
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (haar) oncle (m)
A
sa
B
tes
C
son
D
ses
Slide 6 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (zijn) copine (v)
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (zijn) copine (v)
A
sa
B
ton
C
son
D
ta
Slide 7 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
______________(mijn) amies
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
______________(mijn) amies
A
mes
B
mon
C
ma
D
ton
Slide 8 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (zijn) oncles
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses
Slide 9 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (haar) père
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.
_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton
Slide 10 - Quiz
Le pronom possessif
vrouwelijk
meervoud
mannelijk
mon
ma
mes
Slide 11 - Question de remorquage
Bezittelijke Voornaamwoorden meervoud
Maak de juiste combinaties.
Maak de juiste combinaties.
Le pronom possessif
ONS/ONZE
JULLIE / UW
HUN
notre
votre
leurs
vos
votre
nos
leur
notre
leur
Slide 12 - Question de remorquage
Bezittelijke Voornaamwoorden enkelvoud
Maak de juiste combinaties.
Maak de juiste combinaties.
Le pronom possessif (apprendre 5)
MIJN
JOUW
ZIJN/HAAR
mon
ton
son
ta
tes
mes
ses
ma
sa
Slide 13 - Question de remorquage
Les chiffres
wat is: 20?
wat is: 20?
A
quatre
B
vingt
C
dix-neuf
D
dix
Slide 14 - Quiz
Les chiffres
wat is: 13?
wat is: 13?
A
quatre
B
vingt
C
quatorze
D
treize
Slide 15 - Quiz
Écoute et choisis les bons chiffres
A
73 – 5 – 57 – 43 – 80
B
73 – 15 – 57 – 43 – 90
C
73 – 15 – 57 – 42 – 90
Slide 16 - Quiz
Avoir
être
J'ai
tu as
il a
On a
Nous avons
Vous avez
ils ont
je suis
Tu es
il est
On est
Nous sommes
Vous êtes
Elles sont
Ils sont
Slide 17 - Question de remorquage
Wat is het ezelsbruggetje voor werkwoorden op -er ?
Slide 18 - Question ouverte
Verbes en er
parlons
parles
parlent
parle
parle (ik)
parlez
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Slide 19 - Question de remorquage
Les jours de la semaine
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
dinsdag
maandag
zondag
mardi
vendredi
mercredi
lundi
samedi
jeudi
dimanche
Slide 20 - Question de remorquage
Welke kloktijd hoort bij welke klok?
Il est midi.
Il est trois heures moins le quart
Il est quatre heures et quart
Il est midi et demi.
Slide 21 - Question de remorquage
Welke kloktijd hoort bij welke klok?
Il est une heure
Il est une heure et quart
Il est deux heures moins le quart
Il est deux heures et demie
Slide 22 - Question de remorquage
Quelle est la négation de la phrase :
Je parle beaucoup
Je parle beaucoup
A
Je parle ne pas beaucoup
B
Je ne pas parle beaucoup
C
Je ne parle pas beaucoup
Slide 23 - Quiz
La négation
va
pas
Elle
à
ne
l'école
