Grammatica - zinsontleden

Zin in zinsontleden (1)
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het werkwoordelijk gezegde, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling!
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Zin in zinsontleden (1)
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het werkwoordelijk gezegde, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling!

Slide 1 - Diapositive

In welke volgorde moet je en zin ontleden?

Slide 2 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van deze zin:
Gisteren heeft Tara de dure vaas op de grond laten vallen.
A
Heeft
B
De dure vaas
C
Tara
D
Gisteren

Slide 3 - Quiz

Waar of niet waar:
Het onderwerp van een zin moet altijd een persoon zijn.

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het correcte werkwoordelijk gezegde bij deze zin:

Vorige week heb ik vijf kilometer gewandeld.
A
Heb
B
Heb gewandeld
C
Heb ik gewandeld
D
Vorige week

Slide 5 - Quiz

Morgen heb ik geen huiswerk.
Hoe noemen we het zinsdeel 'Morgen'?

Slide 6 - Question ouverte

Hoeveel weken zit jij al op school?

Wat is het onderwerp van deze zin?
A
School
B
Weken
C
Jij
D
Al op school

Slide 7 - Quiz

Mevrouw Poortvliet legt grammatica uit aan haar leerlingen.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 8 - Question ouverte

Mevrouw Poortvliet legt grammatica uit aan haar klas.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 9 - Question ouverte

Mijn buurvrouw heeft een hele lieve hond.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Mijn buurvrouw
B
Hond
C
Heeft
D
Een hele lieve hond

Slide 10 - Quiz

Bedenk een vraagzin waarbij de persoonsvorm WEL vooraan in de zin staat

Slide 11 - Question ouverte

Ik heb mijn oude boeken aan mijn jongere broertje gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
aan mijn jongere broertje
B
broertje
C
mijn jongere broertje
D
jongere broertje

Slide 12 - Quiz

Elke donderdagavond eten mijn moeder en ik sushi op de bank.
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in deze zin?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 13 - Quiz

Op welke twee manieren kan je de persoonsvorm uit de zin halen?

Slide 14 - Question ouverte

Mijn beste vrienden wonen aan de andere kant van de stad.
Wat is het onderwerp?
A
Beste vrienden
B
De stad
C
Mijn beste vrienden
D
De andere kant van de stad

Slide 15 - Quiz

Bedenk zelf een zin waarbij de persoonsvorm een meervoudsvorm is.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is de allereerste stap als je een zin gaat ontleden?
A
Het onderwerp zoeken
B
De zin in een andere tijd (t.t. of v.t.) zetten.
C
Een vraagzin van de zin maken.
D
De zin in zinsdelen verdelen.

Slide 17 - Quiz

Verander de zin van enkelvoud naar meervoud:
Door de looproutes in de school kom ik altijd te laat voor de geschiedenisles.

Slide 18 - Question ouverte

Waarmee of van wie
We gebruiken waar+ voorzetsel zoals waarmee, waarvan enzovoort om te verwijzen naar zaken en begrippen, en een een voorzetsel + wie (met wie, van wie enzovoort) om te verwijzen naar personen.
(1) Het boek waarover je zo enthousiast vertelde, is me ook goed bevallen.
(2) Ze is iemand met wie je altijd gezellig kunt kletsen.

Slide 19 - Diapositive

Dat of wat?

Slide 20 - Diapositive

De grammatica van een taal leer je om goede zinnen te formuleren
hen of hun





Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive