B&F, spelling, blok 6 week 2 les 2

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling: blok 6 week 2 les 2

Doel: leren schrijven van het routewoord

Noem 5 tropische woorden

Noem 5 café woorden

Noem verkleinwoorden met nkje

We oefenen met het klankgroepenwoord

1. de douane

2. de coupletten

Welke tijd?
de jury heeft gedacht

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
de jury denkt

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
de jury dacht

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Werkwoorden

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.

De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.

Rennen:

Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)

Binden:

Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
verbinden
ik ............. de dokter................. ...............jij?

Vul het werkwoord in: verbinden
Tegenwoordige tijd: de dokter........................
Verleden tijd: de dokter.........................
Voltooide tijd: de dokter..........................

Vul het werkwoord in: bieden
Tegenwoordige tijd: de jongen........................
Verleden tijd: de jongen.........................
Voltooide tijd: de jongen..........................

Instructie

Routewoord. Ik hoor oe, maar ik schrijf ou.

1. de route
2. wij douchen

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Welk woordsoort is het?

wordt

1. hulpwerkwoord
2. voltooid deelwoord

Welk woordsoort is het?

bedekt

1. hulpwerkwoord
2. voltooid deelwoord

Wat is de persoonsvorm?

1. De statige Zeeuwse boerderij
2. wordt
3. met een rieten dak
4. bedekt.

Wat is het ondewerp?

1. De statige Zeeuwse boerderij
2. wordt
3. met een rieten dak
4. bedekt.

Wat is een voorzetsel?

1. de
2. statige
3. met
4. een

Welk woordsoort is: Zeeuwse

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
3. voegwoord
4. zelfstandig naamwoord

Welk woordsoort is: boerderij

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandignaamwoord
4. lidwoord

Welk woordsoort is: rieten

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandignaamwoord
4. lidwoord

Welk woordsoort is: dak

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandignaamwoord
4. lidwoord

Hoe ging de les?

1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Gemiddeld

Goed gewerkt!

Succes met de volgende les!