B&F, spelling, blok 6 week 1 les 4

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling: blok 6 week 1 les 4

Doel: leren schrijven van het kilowoord met -ieel en -iaal.

Noem luchtwoorden van het versje

Noem 5 ei-woorden

We oefenen met het klankgroepenwoord

1. sociaal

2. financieel

Welke tijd?
Erik heeft broccoli gegeten.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
Kilian at liever sperziebonen

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
Lust jij ook bloemkool?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Werkwoorden

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.

De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.

Rennen:

Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)

Binden:

Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
houden
ik ............. de man................. ...............jij?

Vul het werkwoord in: houden
Tegenwoordige tijd: de man........................
Verleden tijd: de man.........................
Voltooide tijd: de man..........................

Vul het werkwoord in: schelden
Tegenwoordige tijd: de man........................
Verleden tijd: de man.........................
Voltooide tijd: de man..........................

Vul het werkwoord in: gebieden
Tegenwoordige tijd: de kapitein........................
Verleden tijd: de kapitein.........................
Voltooide tijd: de kapitein..........................

Instructie

Kilowoorden met -ieel of -iaal. 
Regel: kilowoord. Ik hoor de ie, maar schrijf de i. 

Woorden die eindigen op -ieel, zijn ook eel-woorden: Eel-woord ik schrijf ee.

1. de liniaal     2. officieel

Instructie kilowoorden

1. materiaal
2. geniaal
3. industrieel

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Welk zinsdeel is brandt?

1. persoonsvorm
2. onderwerp

Wat is het onderwerp?

1. mevrouw
2. haar tong
3. De Russische mevrouw
4. brandt

Welk woordsoort is: aan

1. voegwoord
2. voorzetsel
3. lidwoord

Welk woordsoort is:
thee

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

Welk woordsoort is: hete

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandignaamwoord
4. lidwoord

Welk woordsoort is: tong

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandignaamwoord
4. lidwoord

Hoe ging de les?

1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Gemiddeld

Goed gewerkt!

Succes met de volgende les!