BK1D Weektaak 10 februari t/m 14 februari

Weektaak 10 februari t/m
14 februari
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Weektaak 10 februari t/m
14 februari

Slide 1 - Diapositive

Belangrijke data
11 februari; SO Woordenschat H4

Slide 2 - Diapositive

Wat moet je aan het eind van de week kennen en kunnen?
Deze week leer je de volgende zaken;
- herhaling van het gezegde
- meervouden op -en en -s
- je maakt dinsdag een SO over woordenschat H4:
   * je moet de tegenstelling van een onbekend woord vindt + de woorden op de woordenlijst (zie de vorige dia)
- weten wat een voltooid deelwoord is

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

Maandag
Maak eerst Beter Spellen (zie volgende dia)
In deze les leer je;
- hoe vind je het gezegde
- meervouden op -en en -s
- woordenlijst voor het SO woordenschat H4

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Lien

Slide 7 - Vidéo

Hoe vind je
het werkwoordelijk gezegde?
A
Wie/ Wat?
B
Wie/ Wat + onderwerp?
C
Wie/ Wat + persoonsvorm?
D
PV (+ andere werkwoorden)

Slide 8 - Quiz

Gisteren keek ik naar het journaal.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Gisteren
B
keek
C
ik
D
naar het journaal

Slide 9 - Quiz

Ik ruim mijn kamer netjes op.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik
B
ruim
C
ruim op
D
ik ruim op

Slide 10 - Quiz

Gisteren heb ik mijn kamer opgeruimd?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik
B
heb
C
heb mijn kamer opgeruimd
D
heb opgeruimd

Slide 11 - Quiz

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
ik ben gelopen

Slide 12 - Quiz

Wij zullen mijn kamer moeten opruimen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
zullen
B
zullen moeten
C
zullen moeten opruimen
D
wij zullen moeten opruimen

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Lien

Slide 15 - Lien

Aan de slag!
Maken; opdrachten Taalverzorging meervouden op -en en -s in je digitale boek
Klaar? 
Kijk of je alle voorgaande onderdelen af hebt.


timer
15:00

Slide 16 - Diapositive

Dinsdag
- maken SO Woordenschat H4; een -d of een -t aan het eind van een woord
- maken Beter Spellen
- maak Taalverzorging H4 gezegde en Taalverzorging H4 meervouden op -en en -s af

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Woensdag
Beter Spellen

Deze les leer je;
- wat een voltooid deelwoord is
- hoe je een voltooid deelwoord kunt vinden
timer
1:00

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Lien

Slide 21 - Lien

Slide 22 - Lien

Het voltooid deelwoord 2
Zo schrijf je het voltooid deelwoord
• Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-:
– Erol is naar huis gegaan. Ik heb de afspraak genoteerd.
Maar ge- kan ook ergens anders staan:
– Hij heeft zijn kamer opgeruimd. De kantine wordt schoongemaakt.

Slide 23 - Diapositive

Het voltooid deelwoord 1
Het voltooid deelwoord (vd) is een van de vormen van het werkwoord. Als een voltooid deelwoord in de zin zit, dan staat er altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden.

Slide 24 - Diapositive

Het voltooid deelwoord 3
 Soms eindigt een voltooid deelwoord op -n of -en:
– Wat heb je gedaan? Hij heeft een broodje gegeten. Ik ben gevallen. Bram werd gekozen.

Slide 25 - Diapositive

Het voltooid deelwoord 4
• Andere voltooide deelwoorden eindigen op -d of -t. Gebruik de verlengproef om de laatste letter te vinden: je hoort gehaalde, dus je schrijft gehaald.

Slide 26 - Diapositive

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
De dief had de tralies (doorvijlen)

Slide 27 - Question ouverte

Er is een vreselijk ongeluk (gebeuren)

Slide 28 - Question ouverte

De cijfers zijn bijna (verdubbelen)

Slide 29 - Question ouverte

Er zijn nog geen woorden met een trema (verwerken).

Slide 30 - Question ouverte

voltooid deelwoord
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven

Slide 31 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van: knutselen
A
geknutselt
B
geknutseld

Slide 32 - Quiz

'Het voltooid deelwoord van verkleuren is 'verkleurd'
A
juist
B
fout

Slide 33 - Quiz

Verleng het voltooid deelwoord:


Strooien
A
Gestrooite
B
Gestrooide
C
strooi
D
strooien

Slide 34 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen
A
gejaagt
B
gejaagd

Slide 35 - Quiz

Verleng het voltooid deelwoord:


Staken
A
Gestaakte
B
Gestaakde
C
gestakte
D
gestekte

Slide 36 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd

Slide 37 - Quiz

Namen

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Lien

Slide 40 - Lien