Oefenen basisvaardigheden

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 5,6

Basisvaardigheden

Oefenen

Pak je rekenmachine, BINAS, schrift en schrijfgerei....

-Binasgebruik

-Rekenmachinegebruik / 10-machten

-Probleemoplossen / stappenplan

-Grootheden en eenheden

-Significantie

-Grafieken en tabellen

-Verbanden

BINAS

In welke tabel in de BINAS staan de (natuur)constanten?

1. 2
2. 4
3. 5
4. 7

In welke tabel in de BINAS staan de voorvoegsels als kilo, milli, MEGA?

1. 2
2. 4
3. 5
4. 7

In welke tabel in de BINAS staan de grootheden?

1. 2
2. 4
3. 5
4. 7

In welke tabel in de BINAS staan de (vreemde) eenheden?

1. 2
2. 4
3. 5
4. 7

Test

Welke voorvoegsel hoort er bij 10^12?

1. Mega
2. Giga
3. Tera
4. Peta

Welk symbool hoort er bij verlichtingssterkte?

1. C
2. N
3. E
4. P

Hoeveel Joule is 1 calorie?

1. 1 J
2. 4 J
3. 4,184 J
4. Het goede antwoord staat er niet bij

Geef de waarde van de lichtsnelheid in 3 significantie.

1. 2,99 10^8 m/s
2. 3,00 10^8 m/s
3. 2,998 10^8 m/s
4. het goede antwoord staat er niet bij

18 MJ = .... mJ

Hoeveel knopen komt overeen met een snelheid van 20 m/s?

1. 0,51 knopen
2. 10 knopen
3. 39 knopen
4. Weet niet / het goede antwoord staat er niet bij.

Hoeveel elektronen passen er in 1,0 gram?

4. Het goede antwoord staat er niet bij.

Rekenen/Formules/Significantie

Reken uit. Denk aan ALLES. Lever elk antwoord in, vul antwoorden aan:
1. U = 4,2 / 738
2. R = 20 x 78
3. I = 1,03 - 0,972

4.  P=​70⋅10​6​​​​12⋅10​4​​​​

1. U = 0,0057 V (of 5,7 10^-3 V) (2 sign)
2. R = 1560 dus 1,6 10^3 Ohm (2 sign)

3. I = 0,058 dus 0,06 A (2 decimalen)

4. P = 0,0017 W of 1,7 10^-3 W

U = I x R.
Schrijf om naar I = .... en R = ....

Schrijf om als: 

G = ... ,   M = ....,   m= .... en r = ....

F​g​​=G​r​2​​​​Mm​​

Grafieken en verbanden

Hiernaast de verwerking van metingen in een tabel in je verslag. Noem zoveel mogelijk verbeterpunten!

Hiernaast de verwerking van metingen in een grafiek in je verslag. Noem zoveel mogelijk verbeterpunten!

Zie de vier grafieken hiernaast. Welke verbanden gelden er?

1. A. Lineair B. Omgekeerd C. Recht evenredig D. Kwadratisch
2. A. Recht evenredig B. Omgekeerd C. Lineair D. Kwadratisch
3. A. Lineair B. Kwadratisch C. Recht evenredig D. Omgekeerd
4. A. Recht evenredig B. Kwadratisch C. Lineair D. Omgekeerd

Als de 'r' in de onderstaande formule 2 x zo klein wordt, wordt de F...

F=f​r​2​​​​Qq​​

1. 2 x zo klein
2. 4 x zo klein
3. 2 x zo groot
4. 4 x zo groot

In de formule van de wet van Ohm,
U = I x R geldt:

1. U en I zijn recht evenredig. I en R zijn omgekeerd evenredig.
2. U en I zijn recht evenredig. I en R zijn recht evenredig.
3. U en I zijn omgekeerd evenredig. I en R zijn recht evenredig.
4. U en I zijn omgekeerd evenredig. I en R zijn omgekeerd evenredig.