Week 5

1 / 15

Slide 1: Diapositive

EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

La durée de la leçon est: 130 min

Éléments de cette leçon

Week 5

Slide 1 - Diapositive

Lesson 1

Slide 2 - Diapositive

Present simple

Slide 3 - Diapositive

Present simple

Gebruik je bij: regelmatig of bij feiten (sometimes/often/usually/every day)

SHIT + s : staat SHIT (she/he/it) in de zin, dan doe je + s bij het werkwoord.

She eats an apple every day.

I eat an apple every day.

Slide 4 - Diapositive

Present continuous

Slide 5 - Diapositive

Present continuous

Gebruik je bij: nu, op dit moment, iets is aan de gang

Samenstelling: to be (Am, are en is) + werkwoord + ing
Vormen van to be die je gebruikt:

I am - you are - she/he/it is - we are - they are - you are.

They are playing football now.

Slide 6 - Diapositive

Welke moet ik gebruiken?

Slide 7 - Diapositive

He is playing football.
(right now)

He plays football.
(but NOT at the moment)

Slide 8 - Diapositive

The Present Continuous vs. Present Simple

Tip! Kijk eerst naar het signaalwoord in de zin, zodat je weet welke tijd je moet gebruiken.

Present continuous

Present simple

Vorm

am/is/are + ww + ing

stam of stam + s

Gebruik

Feit of regelmaat

Signaal
woorden

Now, right now, at the moment

Every day, always, regularly, sometimes

Slide 9 - Diapositive

Signaalwoorden

Hoe weet je welke tijd je moet gebruiken?
Signaalwoorden:
Vaak staan er in de zin bepaalde woorden waaraan je kan zien welke tijd je moet gebruiken, dit noemen we signaalwoorden.

Present continuous Present simple
at the moment, now, Every day, usually, always,
right now, be quiet etc. sometimes, often, weekly etc.