gram brugklas

Brugklas grammatica
We gaan een paar werkwoorden herhalen, de kloktijden, het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels.
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Brugklas grammatica
We gaan een paar werkwoorden herhalen, de kloktijden, het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels.

Slide 1 - Diapositive

aller
=
  gaan



Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
allons
vont
vais
allez
vas
va

Slide 2 - Question de remorquage

   faire
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                          fais
                       faites
                           fait
                          fais
                         font
                   faisons

Slide 3 - Question de remorquage

Faire
Aller
Sleep de persoonsvormen naar het werkwoord en onderwerp waar ze bij horen.
Je
Tu
Il/elle/on 
Nous 
Vous
Ils/elles
Je
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
vais
vas
va
allons
allez
vont
fais
fais
fait
faisons
faites
font

Slide 4 - Question de remorquage

Sleep de vormen van de bijvoeglijk naamwoorden naar de juiste categorie
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk meervoud
Vrouwelijk meervoud
Grandes
Grand
Grands
Grande

Slide 5 - Question de remorquage

vul het ww faire in:
Vous ____ de la musique?
A
faises
B
faitons
C
faisez
D
faites

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Hij is groot.
Il est ...

A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 7 - Quiz

Haar jas is erg groot.
Sa veste est très ...
(grand)

Slide 8 - Question ouverte

Kies de juiste vorm:
De katten zijn rood.
Les chats sont ...

A
rouge
B
rouges
C
rougee
D
rougees

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm:
De riem is blauw.
La ceinture est ...

A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 10 - Quiz

Vertaal:
De grote broer.
Le ...frère. (grand)

Slide 11 - Question ouverte

Kies de juiste vorm:
Marianne est ...
Marianne is verdrietig.
A
tristee
B
tristes
C
tristees
D
triste

Slide 12 - Quiz

H/V
Mijn opa is oud.
Mon grand-père est ...
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Olivier et Marc sont ...
Olivier en Marc zijn Frans.
A
français
B
française
C
françaiss
D
françaises

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Il est trois heures et demie.
A
het is half drie
B
het is half vier

Slide 16 - Quiz

Il est quatre heures moins dix
A
het is vijf voor vier
B
het is 10 over vier
C
het is tien voor vier
D
het is tien voor half vier

Slide 17 - Quiz

Il est huit heures vingt-cinq
A
Het is tien over acht
B
het is vijf voor half negen
C
Het is vijf over half negen
D
het is tien voor acht

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Het is tien over half zes

Slide 19 - Question ouverte

Nous allons ____ cinema.
A
au
B
à la
C
du
D
de la

Slide 20 - Quiz

Quel est le titre ___ nouveau film?
A
au
B
à la
C
du
D
de la

Slide 21 - Quiz

Il a donné ses tickets ____ filles.
A
au
B
aux
C
du
D
des

Slide 22 - Quiz

Au revoir ! 

Slide 23 - Diapositive