4 VWO Herhaling bindingen _dec_2024

Herhaling hfst 3 en 4
H-brug
Polair-apolair
Vanderwaalsbindingen
Ion en metaal binding
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhaling hfst 3 en 4
H-brug
Polair-apolair
Vanderwaalsbindingen
Ion en metaal binding

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout.

Beoordeel de volgende twee beweringen:
I stof AB heeft in de vaste toestand een molecuulrooster en de binding tussen A en B is een atoombinding.
II stof XY heeft in de vaste toestand een ionrooster en de binding tussen X en Y is een ionbinding.

Welke van deze twee beweringen is juist?

A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke bindingen worden verbroken bij het oplossen van zout in water
A
Atoombindingen
B
Molecuulbinden
C
Verbindingen
D
Ionbindingen

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk soort roosters hebben vast magnesiumjodide, MgI₂ (s) en vast jood, I₂ (s)?
A
beide hebben een metaalrooster
B
beide hebben een ionrooster
C
Magnesiumjodide heeft een metaalrooster en jood heeft een molecuulrooster
D
Magnesiumjodide heeft een ionrooster en jood heeft een molecuulrooster

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Moleculaire stoffen bestaan uit moleculen.
Waaruit zijn moleculen opgebouwd?
A
Ionen
B
Atomen

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke binding heeft
dit molecuul?
A
Covalente atoombinding
B
Polaire covalente atoombinding
C
Ionbinding
D
Metaalbinding

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is de binding tussen
waterstof en chloor
een polaire binding?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heet de binding in O2?
A
(apolaire) atoombinding
B
polaire atoombinding
C
ionbinding
D
molecuulbinding

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Polaire binding
atoombinding
OH binding
CO binding
CH binding
NH binding
HH binding

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke binding wordt of welke bindingen worden verbroken als de vloeistof butaan verdampt ?
A
atoombindingen, waterstofbruggen en vanderwaalsbindingen
B
vanderwaalsbindingen
C
Waterstofbruggen
D
atoombindingen

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de volgende bindingen?
En waneer zijn deze bindingen?
Heeft
polaire bindingen?
CO2
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

atoombinding
polaire atoom-
binding
ion-
binding
Cl - Cl
H - Cl
Na - Cl

Slide 12 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Sterkste vanderwaalsbinding
Laagste kookpunt
Lastigst om de bindingen te breken

Slide 13 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke fase overgang(en) worden VanderWaals-bindingen verbroken?
A
Van vast naar vloeibaar
B
Van vloeibaar naar gas
C
Van vast naar gas
D
Van gas naar vloeibaar

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een waterstofbrug is een covalente binding
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

zet de vinkjes op de bindingen die een waterstofbrug kunnen vormen.

Slide 16 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions