4 Havo Feedback bindingen

Diamant bestaat uit koolstofatomen die via covalente bindingen (atoombindingen) verbonden zijn in een drie dimensionaal netwerk.
Hoe noem je dit netwerk?
A
ionrooster
B
molecuulrooster
C
atoomrooster
D
metaalrooster
1 / 28
suivant
Slide 1: Quiz
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Diamant bestaat uit koolstofatomen die via covalente bindingen (atoombindingen) verbonden zijn in een drie dimensionaal netwerk.
Hoe noem je dit netwerk?
A
ionrooster
B
molecuulrooster
C
atoomrooster
D
metaalrooster

Slide 1 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout.

Beoordeel de volgende twee beweringen:
I stof AB heeft in de vaste toestand een molecuulrooster en de binding tussen A en B is een atoombinding.
II stof XY heeft in de vaste toestand een ionrooster en de binding tussen X en Y is een ionbinding.

Welke van deze twee beweringen is juist?

A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat voor soort rooster is hiernaast afgebeeld?
A
ion rooster
B
metaalrooster
C
molecuulrooster

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de lading van de atoomrest (het metaalion) in een metaalrooster?
A
Positief
B
Negatief
C
Neutraal
D
Kan zowel positief als negatief zijn

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is géén eigenschap van een metaalrooster?
A
bevat positieve atoomresten
B
bevat vaste elektronen
C
wordt bijeengehouden door de metaalbinding
D
bevat iets anders dan moleculen

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat voor soort binding bevat een metaalrooster?
A
atoombinding
B
ionbinding
C
metaalbinding
D
vanderwaalsbiding

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke bindingen worden verbroken bij het oplossen van zout in water
A
Atoombindingen
B
Molecuulbinden
C
Verbindingen
D
Ionbindingen

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk deeltje heeft een ionbinding?
A
F2
B
NaCl
C
Fe
D
Fe + Cr

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk soort roosters hebben vast magnesiumjodide, MgI₂ (s) en vast jood, I₂ (s)?
A
beide hebben een metaalrooster
B
beide hebben een ionrooster
C
Magnesiumjodide heeft een metaalrooster en jood heeft een molecuulrooster
D
Magnesiumjodide heeft een ionrooster en jood heeft een molecuulrooster

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom is in het ionrooster het chloride ion groter weergegeven dan het natriumion?
A
Het chloride ion is belangrijker.
B
Het chloride ion lost het eerste op.
C
Beide ionen zijn eigenlijk even groot, verschil is zo duidelijker.
D
Het chloride ion heeft meer elektronen.

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Moleculaire stoffen bestaan uit moleculen.
Waaruit zijn moleculen opgebouwd?
A
Ionen
B
Atomen

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke binding heeft
dit molecuul?
A
Covalente atoombinding
B
Polaire covalente atoombinding
C
Ionbinding
D
Metaalbinding

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is de binding tussen
waterstof en chloor
een polaire binding?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heet de binding in O2?
A
(apolaire) atoombinding
B
polaire atoombinding
C
ionbinding
D
molecuulbinding

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Polaire + apolaire bindingen
Atoom bindingen

Slide 15 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Polaire binding
atoombinding
OH binding
CO binding
CH binding
NH binding
HH binding

Slide 16 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Zet de bindingen bij het juiste bindingstype door de elektronegativiteit op te zoeken
atoombinding
polaire binding
ionbinding
O-H
Na-H
C-H
F-F
H-Cl

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij deze stof is er in de vaste fase sprake van...
A
metaalbindingen en ionbindingen
B
atoombindingen en molecuulbindingen
C
ionbindingen en atoombindingen
D
ionbindingen

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke binding wordt of welke bindingen worden verbroken als de vloeistof butaan verdampt ?
A
atoombindingen, waterstofbruggen en vanderwaalsbindingen
B
vanderwaalsbindingen
C
Waterstofbruggen
D
atoombindingen

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de volgende bindingen?
En waneer zijn deze bindingen?
Heeft
polaire bindingen?
CO2
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

atoombinding
polaire atoom-
binding
ion-
binding
Cl - Cl
H - Cl
Na - Cl

Slide 22 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Sterkste vanderwaalsbinding
Laagste kookpunt
Lastigst om de bindingen te breken

Slide 23 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke fase overgang(en) worden VanderWaals-bindingen verbroken?
A
Van vast naar vloeibaar
B
Van vloeibaar naar gas
C
Van vast naar gas
D
Van gas naar vloeibaar

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Einde les

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een waterstofbrug is een covalente binding
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Teken 2 watermoleculen en teken daartussen de waterstofbruggen.

Slide 27 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

zet de vinkjes op de bindingen die een waterstofbrug kunnen vormen.

Slide 28 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions