De Oudheid: De tijd van de Grieken en Romeinen

• Arab
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

De Oudheid: De tijd van de Grieken en Romeinen

Leerdoelen

• Aan het einde van de les kunt u de belangrijkste kenmerken van de Minoïsche cultuur beschrijven.
• Aan het einde van de les kunt u uitleggen hoe de Griekse cultuur zich verspreidde door het Hellenisme.
• Aan het einde van de les kunt u de opkomst en expansie van het Romeinse Rijk uitleggen.
• Aan het einde van de les kunt u het verschil tussen polytheïstische en monotheïstische religies uitleggen en voorbeelden geven.

Wat weet je al over de Oudheid, de tijd van de Grieken en Romeinen?

Ontstaan en ontwikkeling van de Minoïsche cultuur

• Minoïsche cultuur ontstond rond 3000 v.Chr. op Kreta.
• Hoogste beschaving in Europa tijdens de Oudheid.
• Belangrijke kenmerken: kunst, architectuur, handel.

Verspreiding van de Griekse cultuur door het Hellenisme

• Grieken verspreidden hun cultuur door veroveringen.
• Hellenisme: proces waarbij de Griekse cultuur werd overgenomen.
• Invloed op taal, kunst, filosofie en bestuur.

Opkomst en expansie van het Romeinse Rijk

• Romeinen namen uiteindelijk de macht over van de Grieken.
• Romeins Rijk groeide uit tot een groot rijk.
• Belangrijke kenmerken: bestuur, wetten, architectuur.

Ontstaan van polytheïstische en monotheïstische religies

• Tijdens de Oudheid ontstonden veel religies.
• Polytheïstische religie: geloof in meerdere goden.
• Monotheïstische religie: geloof in één god.
• Voorbeelden van polytheïstische en monotheïstische religies.

Definitielijst

• Minoïsche cultuur: De cultuur van de Minoërs, die op het Griekse eiland Kreta woonden.
• Hellenisme: Het verspreiden van de Griekse cultuur door veroveringen.
• Polytheïstische religie: Een religie waarin gelovigen in meerdere goden geloven.
• Monotheïstische religie: Een religie waarin volgens de gelovigen maar één god bestaat.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.