Blok 4- week 4- les 4
1 / 15
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wat is het stoffelijk bijvoeglijke naamwoord?
Chris speelt met zijn plastic auto.
Chris speelt met zijn plastic auto.
Slide 3 - Question ouverte
Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
De kunstenaar maakt een glazen kunstwerk.
De kunstenaar maakt een glazen kunstwerk.
Slide 4 - Question ouverte
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Vidéo
Wat is het voegwoord?
De zon schijnt, terwijl het regent.
De zon schijnt, terwijl het regent.
Slide 7 - Question ouverte
Wat is het voegwoord?
Margot en Linda voetballen in hetzelfde team.
Margot en Linda voetballen in hetzelfde team.
Slide 8 - Question ouverte
Wat is het voegwoord?
Maria moet naar de tandarts, dus kan ze niet naar school.
Maria moet naar de tandarts, dus kan ze niet naar school.
Slide 9 - Question ouverte
Wat is het voegwoord?
Toen ik de hond zag, wilde ik hem gelijk aaien.
Toen ik de hond zag, wilde ik hem gelijk aaien.
Slide 10 - Question ouverte
Wat is het voegwoord?
Hoewel ik pauze had, heb ik de klant toch geholpen.
Hoewel ik pauze had, heb ik de klant toch geholpen.
Slide 11 - Question ouverte
Wat is het voegwoord?
Het feest kon niet doorgaan, doordat Cleo ziek was geworden.
Het feest kon niet doorgaan, doordat Cleo ziek was geworden.
