2.1-2.4 (27-9) > Woche vor Prüfung! Hfdstk. afsluiten

• Duits
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Guten Tag! 

Montag den 27. September

Doel van de les 

* Je weet waar je staat met het leerwerk.

* Je kunt iemand om zijn gegevens vragen/waar hij/zij vandaan komt.

* Je weet hoe je de sis-klank + "ei" + "u" in het Duits uitspreekt

>Afsluiten K1: Afmaken/leren/oefenen/....

> Toets: Volgende week maandag 4 oktober

Deutsch - Niederländisch:

"das Handy"

1. Het mobieltje
2. de huistelefoon
3. het handigheidje
4. handig

Deutsch - Niederländisch

"die Frage"

1. vaag
2. het vangen
3. de vraag

Deutsch - Niederländisch

"schön"

1. schoon
2. schoen
3. mooi

Niederländisch - Deutsch

"de vriend"

1. der Vater
2. der Freundin
3. der Freundlichkeit
4. der Freund

Niederländisch - Deutsch

"het adres"

1. die Wohnort
2. das Hausnummer
3. Die Türklingel
4. die Adresse

Hoe zeg je.....in het Nederlands

"Woher kommst du?"

1. Waar ga je heen?
2. Waar kom je vandaan?
3. Hoe oud ben je?

Hoe zeg je......in het NL?

"Wie alt bist du?"

1. Hoe heet je?
2. Hoe ben je hier gekomen?
3. Hoe oud ben je?
4. Waar kom je vandaan?

Hoe zeg je in het Duits:
"Hoe heet je?"

Vul de juiste uitgang bij haben/sein in

Ich (haben)

1. haben
2. habe
3. hat

Vul de juiste werkwoorduitgang in

Sie (sein)

1. sein
2. ist
3. sind

Vul de juiste werkwoorduitgang in.

du (sein)

1. bist
2. bint
3. ist

Vul de juiste werkwoorduitgang in.

du (haben) gehad (Volt. deelw)

1. Du habe gehabt
2. Du bist gewesen
3. Du hast gehabt
4. Du bist witzig

In het Duits:
"Ik ben (leeftijd) jaar oud"

Einde van de les

* Je weet nu precies hoever je bent met je leerwerk

* Je hebt geoefend met haben/sein + de zinnen!

* "Inzicht-test gedaan"

Volgende week:

Leren:

- Wortschatz A + B

  + D/F

- Plauderecke C + H

- Schreibecke E + I

- Grammatik "Haben + Sein