Ziekteverwekkers, maar ook bijv. een splinter of tattoo-inkt zijn lichaamsvreemde stoffen.
De immuunsysteem/ afweersysteem heeft als functie om lichaamsvreemde stoffen uit je lichaam te verwijderen.
Slide 12 - Diapositive
Ziekteverwekkers
Bacteriën
Virussen
Gifstoffen
Als bacteriën of virussen het lichaam zijn binnen gedrongen spreek je van een infectie.
Slide 13 - Diapositive
Ziekteverwekkers
Een bacterie is een eencellige ziekteverwekker met een celwand en een vacuole, soms met een zweepstaart.
Een virus is officieel geen levend organisme want hij kan zichzelf niet voortplanten (daar gebruikt hij de gastheer voor). Het is alleen DNA met een eiwitschil.
Slide 14 - Diapositive
Herkenning
Je witte bloedcellen kunnen stoffen herkennen die niet in je lichaam thuis horen. Die stoffen heten antigenen en zitten aan de buitenkant van cellen en virussen.
Slide 15 - Diapositive
Herkenning
Je witte bloedcellen weten welke antigenen in je lichaam thuishoren (van je eigen cellen en van je goede bacteriën, bijvoorbeeld in je darm) en dus ook welke er niet in thuis horen.
Slide 16 - Diapositive
Reactie
Sommige witte bloedcellen eten alles op wat niet in je lichaam hoort waar lichaamsvreemde antigenen op zitten (bacteriën, virussen, tattoo-inkt, splinter).
Slide 17 - Diapositive
Reactie
Andere witte bloedcellen reageren door antistoffen te maken die precies op het antigeen passen.
Slide 18 - Diapositive
Immuniteit
Ná een besmetting duurt het even voor er voldoende van de juiste antistof wordt aangemaakt. Tot die tijd ben je ziek.
Als je weer beter bent (door voldoende antistoffen te maken) onthouden de witte bloedcellen welke antistoffen ze gemaakt hebben en hoe het moest.
Slide 19 - Diapositive
Immuniteit
Bij een volgende infectie met hetzelfde antigeen worden er sneller meer antistoffen gemaakt.
Je wordt dan niet weer ziek, je doodt de ziekteverwekker al voordat hij je ziek kan maken
Slide 20 - Diapositive
antiserum
vaccin
Natuurlijke passieve immuniteit
Natuurlijke actieve immuniteit
Kunstmatige actieve immuniteit
Kunstmatige passieve immuniteit
Slide 21 - Question de remorquage
Als je het COVID-19 doormaakt en beter wordt, is dat een vorm van actieve immuniteit of passieve immuniteit (1)? Worden er wel of geen antistoffen gemaakt (2)?
A
1. Actieve immuniteit
2. Wel antistoffen
B
1. Actieve immuniteit
2. Geen antistoffen
C
1. Passieve immuniteit
2. Wel antistoffen
D
1. Passieve immuniteit
2. Geen antistoffen
Slide 22 - Quiz
bs 8 alcohol en cannabis
Slide 23 - Diapositive
filmpje bekeken?
Slide 24 - Diapositive
Hoeveel glazen alcohol mag een beginnend bestuurder drinken voor hij gaat rijden?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 25 - Quiz
Wat wordt sneller in het lichaam opgenomen?
A
Alcohol in bier
B
Alcohol in sterke drank
C
Alcohol wordt altijd even snel opgenomen
D
Alcohol in wijn
Slide 26 - Quiz
Wat betekend het als je 1 promillage alcohol in je bloed hebt?
A
1 liter alcohol in je bloed
B
100 ml alcohol per liter bloed
C
1 glas alcohol per liter bloed
D
1 gram alcohol per liter bloed
Slide 27 - Quiz
Drugs. verschil harddrugs en softdrugs
Harddrugs zijn volgens de regering drugs met grote risico’s voor de gezondheid, softdrugs zijn drugs met een geringer risico. Harddrugs zijn dan stoffen die op lijst I van de Opiumwet staan, zoals heroïne, cocaïne, MDMA, LSD en amfetamine (speed).
Stoffen die op lijst II staan van de Opiumwet zijn dan softdrugs. Dit zijn bijvoorbeeld paddo’s, cannabis en benzodiazepinen (slaap- en kalmeringsmiddelen).
Slide 28 - Diapositive
Waarom kan iemand door het gebruiken van cannabis duizelig worden en flauwvallen?
A
Omdat cannabis de bloeddruk verhoogt.
B
Omdat cannabis de bloeddruk verlaagt.
C
Omdat cannabis de bloeddruk versnelt.
D
Omdat cannabis de bloeddruk vertraagt.
Slide 29 - Quiz
Welke drugs is softdrugs
A
XTC
B
LSD
C
cannabis
D
heroïne
Slide 30 - Quiz
Door het gebruik van cannabis krijg je problemen met..
A
Je concentratie
B
Je geheugen
C
Je concentratie en je geheugen
D
Geen van alle
Slide 31 - Quiz
lachgas
Lachgas (N2O, distikstofmonoxyde) was vroeger een narcosemiddel dat bij operaties in ziekenhuizen werd gebruikt. Lachgas (distikstofmonoxide) is een kleurloos zoetgeurend gas. Bij operaties wordt het gebruikt om de patiënt onder narcose te houden.
Slide 32 - Diapositive
Lachgas wat doet het?
Lachgas wordt geïnhaleerd uit een ballon en komt zo via de longen in het bloed terecht. Het hart brengt het bloed met lachgas direct naar de hersenen en andere organen.
Lachgas heeft een remmend effect op de werking van het centrale zenuwstelsel. Het wordt voor een deel weer uitgeademd. Wat niet uitgeademd wordt, wordt uitgescheiden door de nieren.
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Vidéo
huiswerk?
maken online de opdrachten van thema 3 bs 8 Alcohol en cannabis