Kapitel 3 E , Land und Kultur , herhalen Modalverben

Programm
Stunde 1: Wederholung Modalverben
Schreiben E
Stunde 2: Fasching
Stunde 3: Lesen Mehrwahlfragen
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Programm
Stunde 1: Wederholung Modalverben
Schreiben E
Stunde 2: Fasching
Stunde 3: Lesen Mehrwahlfragen

Slide 1 - Diapositive

Wiederholung Modalverben + wissen
De modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen
dürfen
mogen, toestemming hebben 
weten
kunnen
aardig vinden
lusten
leuk vinden
willen
moeten 
( wil ander)
moeten 
( noodzaak)
moeten 
( mening vragen)

Slide 3 - Question de remorquage

Die Straße ______ abgesperrt werden.
moet

Slide 4 - Question ouverte

_____ ich das sofort bezahlen?
Moet

Slide 5 - Question ouverte

Du ______ den Mund halten!
moet

Slide 6 - Question ouverte

_______ man hier rauchen?
Mag

Slide 7 - Question ouverte

Vervoeging Präsens Modalverben
Wat klopt NIET?
A
Alle werkwoorden van modaliteit hebben klankverandering in het enkelvoud.
B
Alle werkwoorden van modaliteit hebben geeen uitgang bij ich en er/sie/es.
C
Alle werkwoorden van modaliteit zijn regelmatig in het meervoud.
D
Alle werkwoorden van modaliteit zijn hulpwerkwoorden.

Slide 8 - Quiz

Glaubt ihr, dass ihr teilnehmen _____?
können

Slide 9 - Question ouverte

Kleine Kinder _______ gerne Schokolademilch.
mögen

Slide 10 - Question ouverte

______ du gerne Schokoladenmilch?
mögen

Slide 11 - Question ouverte

Er ________ keine Freunde sehen.
dürfen

Slide 12 - Question ouverte

Ich ____ morgen gerne Tennis spielen.
wollen

Slide 13 - Question ouverte

Was ______ ihr morgen machen?
wollen

Slide 14 - Question ouverte


Slide 15 - Question ouverte


Slide 16 - Question ouverte

Schreiben E
Een uitnodiging voor een sportevenement schrijven.
Hiervoor worden herhaald:
- haben, sein, werden Präsens und Präteritum
- tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden

Slide 17 - Diapositive

Ich (heb) _1_ mich sehr darüber gefreut.

Slide 18 - Question ouverte

ich (had) _3_ wenig Zeit.

Slide 19 - Question ouverte

Ich (was) _4_ unter anderem damit beschäftigt,

Slide 20 - Question ouverte

(wordt) _6_ das Fest in diesem Jahr anders sein als sonst.

Slide 21 - Question ouverte

,dass ihr alle einen tollen Tag haben (zullen) _14_!

Slide 22 - Question ouverte

werden oder sollen?
zullen wordt meestal vertaald met werden.
sollen gebruik je als je voorstelt iets voor een ander te doen.

Slide 23 - Diapositive

Morgen ______ ich dein Auto waschen.
A
soll
B
werde

Slide 24 - Quiz

_______ ich dein Auto morgen waschen?
A
Soll
B
Werde

Slide 25 - Quiz

Hausaufgaben für die nächste Stunde

E machen

Slide 26 - Diapositive

Stunde 2 Fasching
Die ‘fünfte Jahreszeit’, wie die Karnevalszeit gerne genannt wird, beginnt offiziell mit dem 11.11. Im Gegensatz zu den meisten anderen Festen trägt das Fest unmittelbar vor der Fastenzeit verschiedene Namen.

Slide 27 - Diapositive

Woher kommt der Brauch?
Wir sehen uns gleich eine Video an über die Ursprung des Karnevals.
Beantworte folgende Fragen:
Wann wird Karneval/Fasching/ Fastzeit gefeiert?
Wer feiert? ?

( wanneeren wie)

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Vidéo

Wann wird Karneval/Fasching/ Fastzeit gefeiert?

Slide 30 - Question ouverte

Wer feiert?

Slide 31 - Question ouverte

 Der Höhepunkt der Karnevalszeit ist der Karnevalsumzug am Rosenmontag mit vielen bunten Wagen und verkleideten Menschen.

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

In Köln feiern die Jecken Rosenmontag
Wat zijn Jecken?
A
de prins en de raad van 11.
B
carnavalsvierders

Slide 34 - Quiz

An den Umzug nehem etwa 11.000 Karnevalisten teil.
Vertaal Umzug

Slide 35 - Question ouverte

Ein Karnevalswagen nimmt Schulz und Merkel aufs Korn.
Wat betekent aufs Korn nehmen?
A
aandacht besteden aan
B
uitbeelden
C
onder schot nemen
D
bespotten

Slide 36 - Quiz

die Tanzgarden dürfen nicht fehlen.
Wat betekent dürfen nicht fehlen?
A
zijn niet met veel (dansers) aanwezig
B
kunnen niet veel.
C
mogen niet ontbreken.

Slide 37 - Quiz

Vertaal:
Die Zugstrecke ist etwa 7,5 km lang

Slide 38 - Question ouverte

Im Gegensatz zum wilden Karneval in Köln zeichnet sich der Wiener Fasching durch seinen stilvollen und gesitteten Charakter aus.

Slide 39 - Diapositive

Karneval Wien

Slide 40 - Diapositive

Karneval Wien

Slide 41 - Diapositive

Hausaufgaben
Neue Kontakte Land und Kultur Kapitel 3

Je verdiept je in het onderwerp Fasching, Karneval, Fastnacht …

Slide 42 - Diapositive