donderdag 11 mei

donderdag 11 mei
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 33 min

Éléments de cette leçon

donderdag 11 mei

Slide 1 - Diapositive

bereikbaarheid ziekenhuis
Extra hinder door werkzaamheden op de wegen rond het UMCG
Van vrijdag 16 januari 2023 tot eind juni 2023 wordt er aan de wegen rond het UMCG gewerkt. Het gaat om de Bloemsingel, Vrydemalaan, Van Doeverenplein. De werkzaamheden gebeuren in fasen.
Dit kan een langere reistijd betekenen.;
Parkeergarages bereikbaar
De parkeergarages van het UMCG (Noord en Zuid) zijn tijdens de werkzaamheden bereikbaar.
Adres UMCG Groningen
Universitair Medisch Centrum Groningen
Hanzeplein 1
9713 GZ Groningen
Telefoon: (050) 361 61 61



Slide 2 - Diapositive

Wat is het belangrijkste woord(en)
in de tekst
(waar gaat de tekst over?)
A
parkeergarages
B
wegwerkzaamheden
C
bereikbaarheid UMCG
D
langere reistijd

Slide 3 - Quiz

Kan ik op 6 juli via de Bloemsingel naar het ziekenhuis rijden?
A
Ja, dat kan
B
Nee, dat kan niet
C
Dat staat niet in de tekst
D
Het is niet zeker

Slide 4 - Quiz

Ik wil eind mei mijn auto in parkeergarage Noord zetten,
kan dat?
A
ja
B
nee
C
misschien

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Diapositive

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een persoon (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam. 

Teun verzint een raadsel.
Hij vertelt het raadsel aan zijn klas.


Slide 12 - Diapositive

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een ding (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Lisa heeft dit boek gekregen.
Zij heeft het nog niet gelezen.


Slide 13 - Diapositive

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een dier (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

De hond  heeft  een bot gekregen.
Hij eet het bot lekker op.


Slide 14 - Diapositive

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 15 - Question ouverte

Een voorbeeld:
De persoonlijke voornaamwoorden zijn onderstreept:


De persoonlijke voornaamwoorden vervangen we nu door namen van personen:


Je ziet dat de laatste, niet-onderstreepte ‘je’ niet door de naam van een persoon kan worden vervangen, dus is dat ook geen persoonlijk voornaamwoord, omdat het een bezit aangeeft, dus is dat een bezittelijk voornaamwoord (jouw tafel).
“Wil je dat ik aan je tafel kom zitten?”
“Wil Anastasia dat Ayaan aan je tafel komt zitten?”


Slide 16 - Diapositive

Wat zijn de 2 persoonlijk voornaamwoorden?

Slide 17 - Question ouverte

nog een voorbeeld:
“Die boom is niet van ons, maar van jullie! Vraag maar aan hen!” 

Deze onderstreepte persoonlijke voornaamwoorden lijken allemaal bezittelijke voornaamwoorden, maar zoals je ziet kun je ze allemaal vervangen door namen van personen. 
Daarom zijn het persoonlijke voornaamwoorden:

“Die boom is niet van Peter en Annie, maar van Arie en Saskia! Vraag maar aan Ans en Henk!”

Slide 18 - Diapositive

Wat zijn de 2 persoonlijk voornaamwoorden?
Ik versta je niet!

Slide 19 - Question ouverte

Wat zijn de 2 persoonlijk voornaamwoorden?
Ik ga het morgen repareren.

Slide 20 - Question ouverte

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 21 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar

Slide 22 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord.

"Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
Jou
C
Wisselgeld
D
Heeft gegeven

Slide 23 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
Ik woon in een rijtjeshuis.
A
Ik woon
B
Een rijtjeshuis
C
Ik
D
in

Slide 24 - Quiz