§ 3.4 - Economische ontwikkeling

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Economische ontwikkeling

Waar hebben we het over gehad?
- Landbouw (visserij, akkerbouw, veeteelt, tuinbouw)

- Industrie (lichte & zware industrie) 

Van arm naar rijk

Periferielanden: voornamelijk landbouw

Semi-periferielanden: voornamelijk industrie

Centrumlanden: voornamelijk diensten 

Hoe zijn centrumlanden rijk geworden?

Soorten armoede

Absolute armoede = niet in staat de basisbehoeftes te kunnen betalen als onderdak, voedsel, kleding 

Relatie armoede = veel minder geld dan mensen om je heen, komt veel voor in rijke landen 

Wat is analfabetisme?

1. Iemand die vele jaren naar school is geweest
2. Iemand die in de dienstensector werkt
3. Iemand die goed kan lezen en schrijven
4. Iemand die niet kan lezen of schrijven

Wat meet de HDI?

1. Welvaart
2. De armoede grens
3. Welzijn
4. Hoeveel geld iemand heeft

Kolonisatie

§ 3.4 - Economische ontwikkeling

Hoofdstuk 3 - Arm en rijk

Leerdoelen:

- Je kent het verschil tussen landbouw, industrie en diensten

- Je begrijpt de relatie tussen de ontwikkeling van een land en het soort werk dat mensen doen. 

§ 3.4 Economische ontwikkeling

1 KGT

Hoofdstuk 3 - Arm en rijk

Verdeling van de beroepsbevolking

Beroepsbevolking: de groep mensen in een land die betaald werk heeft of daarnaar zoekt

Landbouw             - grondstoffen uit de aarde halen 

Industrie                 - producten maken uit grondstoffen

Diensten                 - mensen die iets doen voor andere mensen

Wie zijn de beroepsbevolking?

1. Iedereen die in een land woont tussen de leeftijd 15-75
2. Iedereen die in een land woont
3. Iedereen die in een land woont en werkt
4. Alle werkende mensen behalve de ouderen

Beroepsbevolking in rijke landen

• Veel mensen in de dienstensector

- advocaat

-vrachtwagenchauffeur

- verkoper

- arts

-leraar

• Diensten: moeilijk te verplaatsen (want die mensen hebben de kennis) 
• Hoe rijker het land, hoe groter de dienstensector

Beroepsbevolking in arme landen

• Meeste mensen werken in bedrijven in de landbouw

- vaak klein en zelfvoorzienend

- om zelf van te leven

• Ook grote commerciële landbouwbedrijven

- bedrijven uit rijken landen

- productie voor export

• Veel mensen in de informele sector 
  = zwart werken. Nadeel; niet verzekerd

Verandering in beroepsbevolking

• In het begin: vooral landbouw
• Als landen zich ontwikkelen: steeds meer industrie = opkomende economie

- eerst met de hand
- later met machines

• Uiteindelijk: steeds meer dienstensector

Wat is een ander woord / begrip voor semi-periferie landen?