Alle theorie HV

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Theorie

Hier vind je alle theorie
- Woordenschat tips
- Hoofdletters
- Leestekens 
- Werkwoordspelling

Slide 2 - Diapositive

Woordenschat: tips
Zinnen maken:
1. Zorg dat je écht weet wat een woord betekent: 
is de uitleg uit het boek onduidelijk? Vraag het aan iemand uit je groepje, zoek op Google of zoek het woord op: www.synoniemen.net
2. Uit de zin moet blijken dat je weet wat het woord betekent: maak de zin dus lang genoeg!

Slide 3 - Diapositive

Extra oefenen

- Via www.cambiumned.nl
- Oefenbladen op Magister in de studiewijzer
- Test jezelf via de link in de studiewijzer


Slide 4 - Diapositive

Hoofdletters
Kern les G

Slide 5 - Diapositive

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

1. Aan het begin van een zin: Ik moet morgen vroeg opstaan
2. Als een zin met een apostrof (') begint, krijgt de eerste letter van het woord daarna de hoofdletter: 's Ochtends moet ik vroeg opstaan.

Slide 6 - Diapositive

Wanneer schrijf je een hoofdletter?
3. Eigennamen: 
- personen: Jan Janssen, Piet van den Berg, meneer Van Dijk
- instituten: Voedingscentrum
- merken en bedrijven: Nike, MediaMarkt
- historische gebeurtenissen: de Tweede Wereldoorlog
- feestdagen: Kerstmis, Suikerfeest

Slide 7 - Diapositive

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

4. Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan: Rotterdam, Nederlands
5. Heilige namen: God, Allah
6. Titels: Alice in wonderland, Spijt!

Slide 8 - Diapositive

Wanneer schrijf je GEEN hoofdletter?

1. Bij maanden en dagen: januari, maandag
2. Bij windstreken: noordoosten
3. Bij historische tijdperken: oudheid, middeleeuwen
4. Bij woorden die afgeleid zijn van feestdagen: kerstvakantie

Slide 9 - Diapositive

Leestekens
Kern les H

Slide 10 - Diapositive

Punt (.)
- aan het einde van een zin
- bij een afkorting

Uitroepteken (!)
- bij een uitroep of bevel

Vraagteken (?)
- aan het einde van een vraagzin


Slide 11 - Diapositive




– als je een pauze hoort
   Tja, wanneer schrijf je een komma?

  – bij een opsomming
   We zijn open op maandag, dinsdag en donderdag

– tussen bijvoeglijke naamwoorden
   een prachtige, fantastische, onvergetelijke avond

   – tussen twee persoonsvormen
   Waar hij is, weet niemand.

   – voor- en nadat je iemand aanspreekt
   Hé, pannenkoek, kijk eens uit.




Komma (,)

Slide 12 - Diapositive

Dubbele punt (:)
- bij een opsomming

 Hij heeft vele talenten: hij zingt, hij danst en hij speelt toneel.

- bij een citaat
En toen zei ze: ‘Ik vertrek.’

- bij een nadere uitleg
Je weet: met mij valt niet te sollen.


Slide 13 - Diapositive

Apostrof (')
– tegen uitspraakverwarring bij meervouds- en bezitsvormen
   safari’s, Petra’s kat 

  – na de bezitsvorm van namen op een s- klank
   Lukas’ werkstuk, Mitch’ koptelefoon

- bij een afkorting
's morgens (des morgens), 't (het)

Slide 14 - Diapositive

Werkwoordspelling
Kern les C en D

Slide 15 - Diapositive

De persoonsvorm
Dit is de vervoegde vorm van een werkwoord.
De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin.

Slide 16 - Diapositive

Tegenwoordige tijd

ik
jij achter persoonsvorm

jij
hij/zij/het

.
.
hele werkwoord -en


hele werkwoord -en  +t

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

-de(n)!

Slide 20 - Diapositive

Het voltooid deelwoord (1)
Het voltooid deelwoord geeft aan dat een handeling is gebeurd of gedaan: Ik heb een nieuwe serie gekeken

Het voltooid deelwoord wordt gemaakt met:
- de hulpwoorden hebben, zijn, worden
- de prefixen: ge-, ver-, be-, ont- en her-

Slide 21 - Diapositive

Het voltooid deelwoord (2)
- Het voltooid deelwoord kan eindigen op -en, -d, -t
- Maak het voltooid deelwoord langer om te horen of je een -d of een -t schrijft
- Je kan hierbij ook 't sexy fokschaapje gebruiken


Slide 22 - Diapositive

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

- Schrijf zo kort mogelijk: 
De aangebrande asperges 
NIET! de aangebrandde asperges
- Soms gebruik je -tt en -dd zodat de uitspraak hetzelfde blijft:
De omgespitte tuin 
NIET! de omgespite tuin

Slide 23 - Diapositive

Het onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling nog bezig is: Kijkend naar de nieuwe serie

Het onvoltooid deelwoord eindigt op:
 -nd(e)

Slide 24 - Diapositive

Veel succes met leren!

Slide 25 - Diapositive