Les 5 steunles spelling (persoonsvorm in de tt)

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
Steunles spellingMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Diapositive

Spelling leerjaar 1 - les 5

Slide 2 - Diapositive

DOEL



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 3 - Diapositive

PERSOONSVORM

- In de les Nederlands heb je geleerd hoe je de persoonsvorm kan vinden


- De persoonsvorm is altijd een werkwoord



Slide 4 - Diapositive

Weet jij nog hoe je
de persoonsvorm vindt?

Slide 5 - Carte mentale

PERSOONSVORM VINDEN

1. Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Ik fietste naar school

Slide 6 - Diapositive

PERSOONSVORM VINDEN

2. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Fiets ik naar school?

Slide 7 - Diapositive

Verander de zin van tijd:
Ik loop naar de bakker.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik loop naar de bakker.

Slide 9 - Question ouverte

Verander de zin van tijd:
Ik koop een zak met bruine broodjes.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik koop een zak met bruine broodjes.

Slide 11 - Question ouverte

Maak de zin vragend:
Ik was in het winkelcentrum

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik was in het winkelcentrum

Slide 13 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik heb een nieuwe broek gekocht

Slide 14 - Question ouverte

Maak de zin vragend:
Ik heb een nieuwe broek gekocht

Slide 15 - Question ouverte

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 16 - Diapositive

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit




Kijk maar:

geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 17 - Diapositive

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm




Kijk maar:

geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 18 - Diapositive

Wat is de stam / ik-vorm van
zingen

Slide 19 - Question ouverte

Wat is de stam / ik-vorm van
eten

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de stam / ik-vorm van
geven

Slide 21 - Question ouverte

Wat is de stam / ik-vorm van
vinden

Slide 22 - Question ouverte

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 23 - Diapositive

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 24 - Diapositive

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 25 - Diapositive

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsten

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 26 - Diapositive

Leuk filmpje!

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

Welke regel pas je toe bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 29 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 30 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 31 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 32 - Quiz

Schrijf de juiste vorm op:
Vera (lopen) naar huis

Slide 33 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 34 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
(Geven) jij de ketchup aan mij

Slide 35 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Mijn oma (braden) een stukje vlees

Slide 36 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Jij (kletsen) heel graag met mij

Slide 37 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Kees (branden) zijn vingers aan de pan

Slide 38 - Question ouverte

Maak nu zelfstandig opdracht 10a en 10b 
in het werkboek
timer
5:00

Slide 39 - Diapositive

NAKIJKEN

Slide 40 - Diapositive

Opdracht 10a







































Stam



Stam + t



Hele werkwoord



Ik
speel



Hij
speelt



Wij
spelen



Ik
word



Je
wordt



Zij
worden



Ik
wacht



Els
wacht



Jullie
wachten



Ik
maak



Zij
maakt



Bert
en Ernie maken



Kruip
jij



De
baby kruipt



Baby’s
kruipen



Graaf
jij



De
man graaft



Graafmachines
graven




Slide 41 - Diapositive

Opdracht 10b


1. Ik loop en het paard loopt 

2. Ik zing en jij zingt mee.

3. Ik vind en hij vindt.

4. Ik fluit en Jan fluit.

5. Ik rijd en mijn moeder rijdt ook.














Slide 42 - Diapositive

GELEERD?



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 43 - Diapositive

Maak nu zelfstandig opdracht 11 en 12 
in het werkboek en kijk na

Slide 44 - Diapositive

Dit was het voor vandaag, tot de volgende les!

Slide 45 - Diapositive