H1 Samenhang in tekst 1.2 Signaalwoorden HERHALING STOF

1.2 Signaalwoorden
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

1.2 Signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel
Je gebruikt signaalwoorden om verbanden in jouw tekst duidelijk te maken.

Slide 2 - Diapositive

Tekstverbanden en hun signaalwoorden

Slide 3 - Diapositive




Tekstverbanden

Tekstverbanden:

Tijd
opsomming
tegenstelling
reden, verklaring, argument
overeenkomst-vergelijking
voorbeeld/toelichting
oorzaak en gevolg
middel-doel
voorwaarde
samenvatting, herhaling
conclusie

Slide 4 - Diapositive

signaalwoorden
Om tekstverbanden goed te herkennen, dien je de signaalwoorden te leren. 
Op de volgende pagina vind je een lijst met tekstverbanden en hun bijbehorende signaalwoorden. 

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Lien

Signaalwoorden voor tekstopbouw

Slide 7 - Diapositive

Inleiding
Middenstuk
Slot
Indeling tekst

Slide 8 - Diapositive

3 delen
Een zakelijke tekst bestaat dus uit 3 delen: 
de inleiding, het middenstuk en het slot.
 
Dit kunnen 3 alinea's zijn, maar ook meerdere alinea's omvatten.

Slide 9 - Diapositive

 De inleiding
De schrijver van een tekst kan kiezen hoe hij/zij zijn inleiding wilt inleiden. 
Dit schooljaar leer je 9 manieren van inleiden.
 
We noemen dit soms ook 'de functies van een inleiding'.

Slide 10 - Diapositive

Manieren van inleiden zijn:
  1. reden geven van schrijven: de aanleiding voor het schrijven van de tekst wordt genoemd. 
  2. voorbeeld te geven: een voorbeeld bij het onderwerp wordt verteld.
     
  3. anekdote vertellen: een leuk, kort verhaaltje wordt verteld. 
  4. belangrijke vraag stellen: een belangrijke vraag wordt gesteld. Deze vraag staat centraal in de tekst. 

Slide 11 - Diapositive

5. Standpunt of mening delen: een standpunt of mening (van de schrijver) over het onderwerp wordt gegeven. 
6. hoofdgedachte delen: de hoofdgedachte van de tekst wordt genoemd. Dit is de tekst uitgelegd/samengevat in één zin.
7. deskundige introduceren: een deskundige over het onderwerp wordt geïntroduceerd. Deze deskundige komt aan het woord in de tekst. 

Slide 12 - Diapositive

8. opbouw over de tekst geven: de inhoud van de tekst wordt opgesomd. 
9. samenvatting geven: een korte samenvatting wordt alvast in de inleiding verteld. 

Slide 13 - Diapositive

Aandacht trekken
Deze 9 manieren van inleiden hebben één ding met elkaar gemeen: ze moeten de aandacht trekken van de lezer, zodat de lezer besluit om door te lezen.
Afhankelijk van het leesdoel van de lezer kan de lezer na het lezen van de inleiden beslissen of hij/zij door wil lezen. 

Slide 14 - Diapositive

Het middenstuk
Hierin worden verschillende zaken behandeld die met het onderwerp te maken hebben. Dit zijn deelonderwerpen. Het is gebruikelijk dat elk nieuw deelonderwerp in een nieuwe alinea staat. Deelonderwerpen zijn dus niet hetzelfde als de deeltitels (tussenkopjes)

Slide 15 - Diapositive

Het slot
Een zakelijke tekst heeft ook verschillende manieren van een tekst afsluiten

Dit leerjaar leer je er 6. 

Slide 16 - Diapositive

Manieren van afsluiten:
1. De hoofdgedachte van de tekst geven: de tekst wordt nog ter afsluiting in één zin samengevat/uitgelegd.
2. advies geven: de schrijver sluit af met een advies voor de lezers.
3. conclusie trekken: door de schrijver wordt een conclusie getrokken. 

Slide 17 - Diapositive

4. samenvatting geven: een korte samenvatting van het genoemde wordt in het slot genoemd.
5. toekomstverwachting noemen: de schrijver spreekt een verwachting uit naar de toekomst.  
6. vraag beantwoorden: de vraag uit de inleiding wordt in het slot beantwoord. 

Slide 18 - Diapositive

DUS: Slot
  • Hoofdgedachte
  • Advies
  • Conclusie
  • Samenvatting
  • Toekomstverwachting 
  • Vraag inleiding beantwoord

Slide 19 - Diapositive

Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
oorzaak - gevolg
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Signaalwoord: Om.......Te....

Wat is het tekstverband?
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend

Slide 21 - Quiz


Zoek het tekstverband:
Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 22 - Quiz


Zoek het tekstverband:
Hij heeft geen zin, dus hij gaat niet mee.
A
argument
B
conclusie
C
tegenstelling
D
samenvatting

Slide 23 - Quiz

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.

Wat is het tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 24 - Quiz

Tekstverbanden
het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 25 - Quiz

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 26 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
Terwijl
B
Daarnaast
C
Toch

Slide 27 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 28 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
daarom
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 29 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 30 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch

Slide 31 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
en
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 32 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 33 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna

Slide 34 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 35 - Quiz

Nog niet gemaakt?
Blz. 210-211, opdracht 1 t/m 5
Rustig tempo? Maak dan 1-2-4-6

Digitaal: 1.2 Alle opdrachten

Slide 36 - Diapositive