V - Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2

Afspraken in de klas bij binnenkomst

• Je zorgt dat je op tijd bent
• Jas op de kapstok in de gang, petten af
• Kauwgom in de prullenbak
  
• Je pakt je spullen en legt deze klaar

Let op: de les begint zodra het gedicht wordt voorgedragen

Wat gaan we vandaag doen?

1. Gedicht (5 minuten)
2. Krant lezen (15 minuten)
3. Plenda (5 minuten)
4. Herhaling tekstverbanden en signaalwoorden (5 minuten)
5. Uitleg nieuwe tekstverbanden en signaalwoorden (10 minuten)
6. Zelf aan de slag (rest van de les)

Krant lezen

• Je krijgt een bladzijde uit de krant en daarvan lees je één artikel (met krantenkop, dus geen weerbericht, strip of reclame).
• Je krijgt vijf minuten de tijd om het artikel te lezen, daarna vertellen drie leerlingen wat ze hebben gelezen.
• Kom je moeilijke woorden tegen? Schrijf ze op, dan bespreken we die ook na het lezen. 

Lesdoelen

Aan het eind van de week kan ik verschillende tekstverbanden en signaalwoorden uit elkaar houden.

Vandaag weet ik wat doel-middelverbanden en vergelijkende verbanden zijn.

Voorkennis

Opfrissen van het geheugen:
- Wat zijn signaalwoorden ook alweer?

- Welke zes tekstverbanden heb je tot nu toe geleerd?

Schrijf het op in je schrift en over twee minuten bespreken we ze met elkaar.

- chronologisch

- concluderend

- opsommend

- tegenstellend

- toelichtend

Voorkennis

• Wat is het signaalwoord in deze zin:
  Vroeger kwam ik altijd te laat in de les.
  
  
  
• Welk tekstverband geeft dat woord aan? 

vroeger = chronologisch

Nieuwe tekstverbanden en signaalwoorden

De komende lessen leer je de volgende verbanden:

• doel-middel
• oorzakelijk
• redengevend
• toegevend
• vergelijkend
• voorwaardelijk

Doel - middel verband

Een doel-middel verband geeft aan welk 'middel' er gebruikt wordt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: om ... te, door middel van, met behulp van, zodat, opdat

Om bij het clubje te horen, ging Robert zich stoerder gedragen.

Vergelijkend verband

Met een vergelijkend verband maakt de schrijver iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Net als bij Nederlands, is begrijpend lezen bij Engels ook belangrijk.

De Graafschap is evenals Vitesse een club die speelt in de KKD.

Toegevend verband

Een toegevend verband geeft een andere kant van de zaak aan.

Signaalwoorden: (al)hoewel, desondanks, niettemin, ofschoon, ook al, weliswaar, zij het (dat)

Hoewel An van Kamperen houdt, gaat ze dit jaar niet mee naar de camping.

Zelf aan de slag, succes!

Maak: opdracht 1 in je boek op bladzijde 18. Opdracht 1.1 doen we even samen.

Tijd: je krijgt tien minuten op de tekst te lezen en alvast aan de opdrachten te beginnen. Na tien minuten bekijken we de tekst samen. We werken deze tien minuten in stilte.

Hulp: steek je vinger op en dan kom ik je helpen.

Klaar: maak alvast de woordenschatopdracht (opdracht 4) op bladzijde 20 van je boek.