2 havo - den 28. 5. - Modalverben (B/C)

Herzlich willkommen!
Sofort anmelden, bitte!

LessonUp.app
Buch auf den Schreibtisch legen, 
bitte!
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herzlich willkommen!
Sofort anmelden, bitte!

LessonUp.app
Buch auf den Schreibtisch legen, 
bitte!

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
1. Willkommen - Einstieg
2. Wochenaufgabe besprechen
3. Wiederholung und Erklärung
'Modalverben im Präteritum und Perfekt'
1. Willkommen
2. Wiederholung - Modalverben A
3. Erklärung:  Modalverben  B + C
4. An die Arbeit - Abschluss
Was machen wir heute?

Slide 2 - Diapositive

2. Wiederholung:
Lernziel 1:
Ik kan de modale werkwoorden
können, dürfen, wissen, müssen
toepassen.
(Grammatik A)

Slide 3 - Diapositive

Noem de 3 kenmerken van de modale werkwoorden:

Slide 4 - Carte mentale

Kenmerken Modalverben
  1. enkelvoud 1e en 3e persoon krijgen geen uitgang.
    (ich -  er/sie/es/man)

  2. de stamklinker in de enkelvoudsvormen verandert.
    (ich - du - er/sie/es/man)

  3.  de meervoudsvormen vervoeg je zoals altijd.
(wir -  ihr - sie/Sie)


Slide 5 - Diapositive

Grammatik A: können, dürfen, wissen, müssen

Slide 6 - Diapositive

Ergänze die Verbform:

Ich ...(wissen)... die Antwort nicht.
A
weiß
B
weiße
C
wiss
D
wisse

Slide 7 - Quiz

Ergänze die Verbform:
Ihr ...(können)... schon gut Deutsch lesen.
A
können
B
kannen
C
könnt
D
kannt

Slide 8 - Quiz

3a. Erklärung Modalverben B:
Lernziel 1:
Ik kan de modale werkwoorden
wollen, mögen, möchten, sollen
toepassen.
(Grammatik B)

Slide 9 - Diapositive

Grammatik B: wollen, mögen, möchte, sollen

Slide 10 - Diapositive

Ergänze die richtige Verbform:

Ich ... den neuen Englischlehrer nicht.

A
mag
B
mage
C
mög
D
möge

Slide 11 - Quiz

-------------------------------------------------------------------------
1
2
...(möchten)... ihr auch eine Cola?
Max ...(wollen)... nächste Woche auch gewinnen.
möcht
möchtet
möchten
willt
will
woll
wollt

Slide 12 - Question de remorquage

3b. Erklärung Modalverben C: Het verschil tussen 'müssen' en 'sollen':
müssen: moeten --> kan niet anders, noodzaak
- Ich muss zur Toilette.   (noodzaak)
- Ich muss morgen zum Frisör. (kan niet anders)
sollen: moeten --> wil van een ander, vraag naar de mening van een ander
- Er soll sich beim Direktor melden. (wil van de Direktor)
- Soll ich dir helfen? (vraag naar mening van de ander)

Slide 13 - Diapositive

-------------------------------------------------------------------------
1
2
Sie ...(moeten)... morgen einkaufen gehen, weil übermorgen die Party ist.
,Du ...(moet)... zuerst dein Zimmer aufräumen!' sagte mein Vater.
müssen
mussen
sollen
müsst
musst
sillst
sollst
sillen

Slide 14 - Question de remorquage

Welk antwoord is op jou van toepassing?
A
Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
B
Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
C
Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
D
Ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Slide 15 - Quiz

4. An die Arbeit:


Hausaufgaben für Mittwoch, den 2. Juni:

Machen: 25, 26 (online oder S. 81+) + Forms-opdracht
Lernen: 
Grammatik A+B (S. 97/98 of schema OneNote)
- S. 96: LL ND: t/m sportief, S. 96/97: LL DN: ACD
  


4. Abschluss:

Slide 16 - Diapositive