Les 2 werkwoordspelling (persoonsvorm vt van zwakke werkwoorden)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Welkom!

Ga naar je plek, pak je spullen en begin aan de startopdracht.

Startopdracht: lees in je leesboek

- Lesboek Nieuw Nederlands

- Leesboek

- Schrift en pen

Jeugdjournaal

Bedenk 2 inhoudelijke vragen

(waarop je zelf het antwoord ook weet)

Wat gaan we doen?

1. Lesdoel en mededelingen

2. Terugblik

3. Sterke en zwakke werkwoorden

4. Aan de slag

5. Huiswerk en evaluatie

Mededelingen

Zijn er dingen die ik moet weten? 

Lesdoel vorige les

1. Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen.

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Blz. 232 jaar 1

Persoonsvorm

Wat is de persoonsvorm?

Het werkwoord dat vooraan komt te staan bij een vraagzin of verandert van tijd bij de tijdproef.

Huiswerk bespreken

Opdr. 1-5 van de uitgedeelde blaadjes

Lesdoelen deze les

1. Ik ken het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.

2. Ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd schrijven.

Paragraaf 9

Blz. 234 jaar 1

Zwakke en sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden

Deze veranderen van klank in de verleden tijd.

Zwakke werkwoorden

Deze veranderen niet van klank in de verleden tijd.

Werkblad

Maak het werkblad in stilte.

Klaar? Lezen in je leesboek.

Paragraaf 10

Blz. 236 jaar 1

Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden

1. Wat is een persoonsvorm?

2. Wat is de verleden tijd?

3. Wat zijn zwakke werkwoorden

Hoe spel je deze?

1. Plak -de(n) of -te(n) erachter. 

2. Kijk naar de stam (hele werkwoorden -en) om de laatste letter te zien. 

3. Is de laatste letter een medeklinker uit 't ex fokschaap? Dan is het een t

4. Enkelvoud? -te of -de. Meervoud? -ten of -den. 

Werkblad bespreken

Na de theorie: zie je nu fouten of had je alles al goed?

We bespreken het klassikaal.

Aan de slag

- Werk in stilte

- Maak: 1 t/m 6 van de uitgedeelde blaadjes

- Vragen? Steek je vinger op.

- Klaar? Werk in Numo of lees uit je leesboek.

Huiswerk

Maak: 1 t/m 6 van de uitgedeelde blaadjes

Lesdoel

1. Ik weet het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden.

2. Ik kan de verleden tijd van zwakke werkwoorden spellen.

Evaluatie

Wat heb je geleerd deze les?

Wat ging er goed?

Wat kan beter?