Par 5.4: Mening geven en beargumenteren

Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les:
- Kan je uitleggen wat het verschil is tussen mening en een feit en een voorbeeld hiervan geven
-  kan je een mening met argumenten onderbouwen



1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les:
- Kan je uitleggen wat het verschil is tussen mening en een feit en een voorbeeld hiervan geven
-  kan je een mening met argumenten onderbouwen



Slide 1 - Diapositive

6 november 2024
Wat:  Par. 5.4
Wanneer: 09:20-10:10
Hoe: Gezamelijk/ zelfstandig werken
Klaar: Par. 5.4 opdrachten 
HW: Par. 5.4 opdrachten 
Lesdoel: Zie vorige slide!
Taaldoel: Het woord discussie

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog over feiten en meningen?

Slide 3 - Carte mentale

Feiten en meningen
Leertekst: Leertekst: Feiten en meningen

In teksten kom je feiten en meningen tegen. 










feit
mening
Is echt of is werkelijk gebeurd.
Is wat iemand ergens van vindt of over denkt.
Kun je meestal controleren.
Verschilt per persoon: iedereen kan een andere mening hebben.

Slide 4 - Diapositive

Discussie
In een discussie praat je met anderen over een bepaald onderwerp of over een stelling. 
Bijvoorbeeld: huiswerk maken, een game, schoolvakanties, sport, een serie of film. 

Een discussie kan je helpen om een mening te vormen over een onderwerp. 

Slide 5 - Diapositive

Zo houd je een discussie:
  • Geef je mening en onderbouw
    deze met argumenten.
  • Luister naar elkaar en
    laat iedereen uitpraten.
  • Reageer op de argumenten
    van een ander. 
  • Blijf bij het onderwerp.
Discussie

Slide 6 - Diapositive

Argument
Bij een mening hoort een argument.

Met een argument leg je uit waarom je iets vindt. 

Een argument begint bijvoorbeeld met: omdat, want, daarom 

Slide 7 - Diapositive

Waarom een argument?
In allerlei situaties zoals thuis, op school of op het werk moet je
kunnen vertellen wat je van iets vindt en waarom. 

Je gebruikt argumenten om anderen te overtuigen van je
mening. Dat kan:
- mondeling in een gesprek, discussie of een debat 
-  schriftelijk ( een verslag of een brief)



Slide 8 - Diapositive

Bedenk twee zinnen. In één zin moet een feit staan. In de andere zin moet een mening staan.

Slide 9 - Question ouverte

Bedenk voor de zin met een mening één argument

Slide 10 - Question ouverte

Wat hoort bij elkaar?
argumenten
conclusie
mening
inleiding
kern
slot

Slide 11 - Question de remorquage

WHHTUK
Wat: Oefening met betrekking tot een mening formuleren met een argument onderbouwen
Hoe: Zelfstandig werken
Hulp: Docent
Tijd: 30 min
Uitkomst: Zelfstandig een mening kunnen formuleren
Eerder klaar: Par. 5.4 opdrachten 1 t/m 7

Slide 12 - Diapositive

Stelling: De leeftijd om een fatbike te mogen rijden moet omhoog naar 16 jaar.
Ben je voor of tegen?
Leg je mening uit met minimaal één argument.

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Vidéo

Fragment

Slide 15 - Diapositive

Voor wie is het fragment bedoeld?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is de mening de Bond tegen vloeken?

Slide 17 - Question ouverte

Wat is de mening van Sjoerd Kuyper over het vloeken?

Slide 18 - Question ouverte

Welke argumenten gebruiken ze om het publiek te overtuigen?

Slide 19 - Question ouverte

Goede discussie
Zo houd je een goede discussie:

- Geef je mening en je argumenten (reden).
- Luister naar elkaar en laat iedereen uitpraten.
- Blijf bij het onderwerp!!
- Blijft respectvol naar je gesprekspartner ( géén emoties)




Slide 20 - Diapositive

Waar let je op als je naar een discussie kijkt?

Slide 21 - Sondage

Iedereen gaat tijdens de discussie op zijn strepen staan.
A
Iedereen gaat op zijn eigen plaats staan
B
Iedereen blijft bij zijn eigen mening. Niemand geeft toe.
C
Iedereen probeert de ander te overtuigen

Slide 22 - Quiz

Als je verstand van een onderwerp hebt, kun je jouw mening duidelijker maker met behulp van feiten en ervaringen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Een regel bij discussiëren is:
A
Elkaar laten uitpraten.
B
Elkaar uitlachen.
C
Elkaar niet aankijken.

Slide 24 - Quiz

Wat is een argument?
A
Dat is een reden waarom je iets vindt
B
Dat is wat je vindt

Slide 25 - Quiz

WHHTUK
Wat: Oefening met betrekking tot een mening formuleren met behulp van beoordelingswoorden
Hoe: zelfstandig werken
Hulp: Leertekst par. 5.4
Tijd: 30 min
Uitkomst: Zelfstandig een mening formuleren en een argument geven
Eerder klaar: Par. 5.4 opdrachten 1 t/m 7

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive