Begrippen die in de vragen van (C)SE veel voorkomen


SE & CSE
Begrippen die in de vragen veel voorkomen.
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
HandvaardigheidMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon


SE & CSE
Begrippen die in de vragen veel voorkomen.

Slide 1 - Diapositive

Begrippen die in de vragen veel voorkomen
In de vragen van het Centraal Schriftelijk Examen worden regelmatig woorden en begrippen gebruikt die wat lastig zijn. Als je niet weet wat er bedoeld wordt is het ook lastig om de vragen goed te beantwoorden. Hierna worden daarom een aantal van die woorden en begrippen uitgelegd.
Begrippen die in de vragen veel voorkomen

Slide 2 - Diapositive


Voorstelling


Dat gaat over wat er “gebeurt” op een schilderij of in een beeld. Wat stelt het voor? Wat zie je precies? Wat zijn de onderwerpen op het kunstwerk? Welke mensen, dieren, voorwerpen, gebeurtenissen, omgeving en achtergrond zie je? En welke symbolen zie je in het kunstwerk en wat betekenen die?

Slide 3 - Diapositive

Over de voorstelling van het schilderij hiernaast (‘Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen‘ van Jan Steen) kun je bijvoorbeeld het volgende zeggen:

Slide 4 - Diapositive

  • Je ziet een huiskamer met volwassenen en kinderen. Het zal een gezin zijn. Je ziet ook dieren, zoals een hond en een papegaai. Het is een vrolijke boel, maar de volwassenen geven niet echt het goede voorbeeld. Ze drinken alcohol en laten de kinderen zelfs roken. De papegaai staat symbool voor naäpen: de kinderen zullen het slechte gedrag van de volwassenen overnemen.

Slide 5 - Diapositive

Vormgeving


Dat gaat over hoe het kunstwerk is gemaakt. Bijvoorbeeld: Hoe zijn de materialen verwerkt? Welke vormen en kleuren zijn gebruikt en op welke manier? Wat heeft de kunstenaar gedaan met de compositie? Heeft het kunstwerk textuur, ruimtewerking of lichtwerking?

Slide 6 - Diapositive

Wat kan je zeggen over de vormgeving van het beeld hiernaast, ‘Vogel in de ruimte‘ van Constantin Brancusi


  • Het beeld is abstract gemaakt, er zitten haast geen details van een vogel meer aan. Je kunt alleen nog de puntige snavel en de knik bij de staart herkennen, en natuurlijk het gestroomlijnde lijf van een vogel. Dit lijf is helemaal glad gepolijst waardoor een snelle vorm is ontstaan, zo snel als een vogel vliegt. De kleur is goud, van het opgepoetste bronzen materiaal. Het weerkaatst licht, alsof de zon erop schijnt. Het beeld staat verticaal rechtop, alsof de vogel als een raket de ruimte in zal schieten.

Slide 7 - Diapositive

Aspecten


Lees “dingen”, bijvoorbeeld: “Noem twee aspecten van de vormgeving van ‘Impressie – zonsopgang’ van Claude Monet (lees: twee dingen die met de vormgeving te maken hebben) waaraan je kunt zien dat het schilderij een indruk van de werkelijkheid is.”

Antwoord:

  1. Het schilderij is in snelle, ruwe kwaststreken geschilderd, waardoor de afbeelding wat vervaagd is.
  2. Er zijn geen omtreklijnen van de vormen geschilderd.

Slide 8 - Diapositive

Kenmerken
De eigenschappen van iets; aan de eigenschappen kun je iets herkennen, bijvoorbeeld: “Noem twee kenmerken van een Franse baroktuin.”

Antwoord:

  1. Een symmetrieas verdeelt de tuin precies (spiegelend) in tweeën.
  2. De natuur wordt geordend in geometrische vormen.

Slide 9 - Diapositive

Redenen


Het “waarom” van iets, bijvoorbeeld: “Noem twee redenen waarom Claes Oldenburg deze ‘Bowling Pins‘ zo groot heeft gemaakt.”

Antwoord:

  1. Inhoudelijke reden: de kunstenaar wil je verrassen. Het grote formaat versterkt het vreemde effect van een bowlingspel langs de weg.
  2. Functionele reden: door het grote formaat kun je op het kunstwerk klimmen (deze kunstenaar vindt dat dat mag).

Slide 10 - Diapositive

Effect
Het “gevolg” van iets, bijvoorbeeld: “Noem een effect van de gaten in de ‘Sun Tunnels’ van Nancy Holt”

Antwoord:

  • Het licht dat door de gaten schijnt vormt sterrenstelsels van lichtstippen op de binnenwanden van de tunnels.

Slide 11 - Diapositive

Voorbeelden

Om iets extra of beter uit te leggen, om iets duidelijk te maken, bijvoorbeeld: “Noem een aantal voorbeelden van bouwelementen waaruit een Griekse tempel bestaat.”

Antwoord:

  1. Tympaan (driehoekvorm in het dak – nr. 3)
  2. Fries (versierde daklijst – nr. 5)
  3. Architraaf (dwarsbalk die het dak draagt – nr. 6)
  4. Kapiteel (versierde bovenstuk van een zuil – nr. 8)
  5. Zuil (nr. 10)
  6. Cannelures (de verticale groeven in een zuil – nr. 11)

Slide 12 - Diapositive

Manieren


Lees “hoe”, bijvoorbeeld: “Op welke manier toont Jeroen Bosch in ‘De tuin der lusten’ 4 verschillende momenten in één kunstwerk?”

Antwoord:


  • Hij heeft een drieluik gemaakt, met 4 verschillende voorstellingen: 1 aan de buitenkant (als het is dichtgeklapt) en 3 aan de binnenkant (als het is opengeklapt).

Slide 13 - Diapositive

Stelling


Een bewering van iemand, bijvoorbeeld: “De installatie ‘Helena – The Goldfish Blender‘, van de kunstenaar Marco Evaristii, zet aan tot dierenleed.”


Meestal moet je dan bedenken of je het hier mee eens bent of niet. Er zijn vaak meerdere antwoorden mogelijk; je moet jouw antwoord dan goed “beargumenteren”

Slide 14 - Diapositive

Argument

De reden waarom je een stelling waar of niet waar vind, bijvoorbeeld: “Lees nog eens de stelling over de goudvissen in de blender onder het vorige kopje. Ben je het wel of niet eens met deze stelling? Beargumenteer je antwoord.”


Antwoord:

  • Mee eens, want de installatie nodigt de kijker uit om de blender aan te zetten. Sterker nog, dat is al een aantal keren gebeurd: vis gepureerd. Dat is dierenleed. Of:
  • Niet mee eens, want de installatie laat je juist nadenken over hoe mensen met dieren omgaan, namelijk heel hypocriet. Waarom mag je wel een vis aan een haak vangen en opeten en niet in een blender stoppen voor een kunstwerk?

Slide 15 - Diapositive

Overeenkomst

Dingen die hetzelfde zijn, bijvoorbeeld: “Noem een overeenkomst tussen de achtergrond van ‘De verleiding van Adam en Eva’ van Masolino (schilderij links) en de achtergrond van ‘De verdrijving uit het Paradijs’ van Masaccio (schilderij rechts).”


Antwoord:

  • In beide kunstwerken is ingezoomd op Adam en Eva; je ziet weinig van de omgeving van het Paradijs om hen heen.

Slide 16 - Diapositive

Tegenstelling

Twee dingen die van elkaar verschillen, die soms zelfs precies tegenover elkaar staan, bijvoorbeeld: “Noem een tegenstelling tussen de achtergrond van Adam en Eva in ‘De verleiding van Adam en Eva’ van Masolino en de achtergrond in ‘De verdrijving uit het Paradijs’ van Masaccio.”

Antwoord:

  • Op de achtergrond van ‘De verleiding van Adam en Eva’ zie je nog iets van de groene natuur van het Paradijs. Op de achtergrond van ‘De verdrijving uit het Paradijs’ zie je het zand van een woestijn: buiten het Paradijs is het dor en droog.


Noem altijd beide kanten van de tegenstelling!

Slide 17 - Diapositive

Functie

Het doel van iets, bijvoorbeeld:


  • Inhoudelijke functie: Religieuze schilderijen uit de middeleeuwen en de renaissance waren o.a. bedoeld voor mensen die niet konden lezen, zodat zij toch de verhalen uit de Bijbel konden zien.
  • De signaalfunctie van de kleur rood is: waarschuwing. Waarom zijn bijvoorbeeld de etiketten van de flesjes rood?
  • De gebruiksfunctie van een stoel is: zitten.

Slide 18 - Diapositive