Gramm ch 5 3 havo

1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 35 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 4 - Question de remorquage

Nous (imparfait) ___
A
avons
B
avions
C
aivons
D
avoins

Slide 5 - Quiz

vous (avoir, imparfait)
A
avions
B
avez
C
aviez
D
avons

Slide 6 - Quiz

Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais

Slide 7 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Tu (regarder

Nous (chercher

Marc (trouver

Vous (aller

Laura et Joey (travailler

regardais
cherchions
trouvait
alliez
travaillaient

Slide 8 - Diapositive

Zet onderstaande zinnen in de imparfait
Je suis au concert. 
Vous parlez anglais. 
Elle a 15 ans. 
Tu fais du sport? 

Slide 9 - Diapositive

Le verbe ''mettre'' p61
zetten/leggen/erover doen/aantrekken

présent: rijtje uit je hoofd leren
passé composé: avoir + mis
imparfait: mett + uitgangen (ais, ais, ait, ions, iez, aient)
futur simple: mettr + uitgangen (ai, as, a, ons, ez, ont)
Oefenen op verbuga.eu !

Slide 10 - Diapositive


Present
Je mets (ik zet)
Tu mets
Il/elle met
On met 
Nous mettons
Vous mettez
Ils/elles mettent

Passé composé
J'ai mis ( ik heb gezet)
Tu as mis 
Il/elle a mis 
On a mis
Nous avons mis
Vous avez mis
Ils/elles ont mis
Mettre = zetten/leggen/erover doen/aantrekken

Slide 11 - Diapositive

Imparfait

Je mettais (ik zette)
Tu mettais
Il/elle mettait
On mettait
Nous mettions
Vous mettiez
Ils/elles mettaient
Futur simple

Je mettrai (ik zal zetten)
Tu mettras
Il/elle mettra
On mettra
Nous mettrons
Vous mettrez
Ils/elles mettront

Slide 12 - Diapositive

mettre betekent:
A
zetten
B
leggen
C
aantrekken
D
erover doen

Slide 13 - Quiz

Inderdaad, het betekent dit allemaal. Voor het gemak oefenen we deze les met de betekenis "leggen". Je gaat nu oefenen met een aantal vormen van mettre. 

Slide 14 - Diapositive

je mets
A
ik leg
B
ik legde
C
je legt
D
je legde

Slide 15 - Quiz

Vertaal: ik leg

Slide 16 - Question ouverte

vertaal: ik heb gelegd

Slide 17 - Question ouverte

tu mettras betekent:
A
jij zou leggen
B
jij zult leggen
C
jij legde
D
jij hebt gelegd

Slide 18 - Quiz

hij zal leggen

Slide 19 - Question ouverte

nous mettons
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd

Slide 20 - Quiz

nous avons mis
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd

Slide 21 - Quiz

nous mettrons
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd

Slide 22 - Quiz

nous mettions
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd

Slide 23 - Quiz

U zal leggen

Slide 24 - Question ouverte

Zij legden

Slide 25 - Question ouverte

Bron I ch 5 bijvoeglijk naamwoord
(l'adjectif qualificatif)

Slide 26 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord 

vorm:
            man.         vrouw.
ev.          -                -e
mv.       -s               -es

Slide 27 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord 
onregelmatige vormen:
ennuyeux (man,ev) --> ennuyeuse (vrouw,ev)
sportif (man,ev) --> sportive (vrouw,ev)
plaats:
alle bijvoegelijke naamwoorden staan achter het zelfstandig naamwoord

Slide 28 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
plaats uitzondering:
deze bijvoegelijke naamwoorden komen VOOR het zelfstandig naamwoord.
bon, beau, joli
haut, long, petit
jeune, gros, grand
vieux, nouveau, mauvais

Slide 29 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord: Bon --> vrouwelijk meervoud
A
Bonne
B
Bons
C
Bonnes
D
Bones

Slide 30 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: mannelijk enkelvoud --> Sportif
A
Sportive
B
Sportives
C
Sportifs
D
Sportif

Slide 31 - Quiz

Waar komt het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Joli(e)
A
Achter zelfstandig naamwoord
B
Voor zelfstandig naamwoord
C
Achter werkwoord
D
Voor werkwoord

Slide 32 - Quiz

Waar komt het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
sportif
A
Achter zelfstandig naamwoord
B
Voor zelfstandig naamwoord
C
Achter werkwoord
D
Voor werkwoord

Slide 33 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: Vrouwelijk enkelvoud --> Ennuyeux
A
Ennuyeux
B
Ennuyeuse
C
Ennuyeusse
D
Ennuyeuses

Slide 34 - Quiz

Waar komt het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Bon
A
Achter zelfstandig naamwoord
B
Voor zelfstandig naamwoord
C
Achter werkwoord
D
Voor werkwoord

Slide 35 - Quiz

Welke uitgang komt er achter een bijvoeglijk naamwoord, meervoud?
A
Mannelijk -s Vrouwelijk -s
B
Mannelijk -s Vrouwelijk -es
C
Mannelijk -es Vrouwelijk -s

Slide 36 - Quiz

Waar komt het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Jeune

A
Achter zelfstandig naamwoord
B
voor zelfstandig naamwoord
C
Achter werkwoord
D
Voor werkwoord

Slide 37 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
qui
D
cher

Slide 38 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.
C
Elle porte une robe bleu.
D
Elle porte une robe bleues.

Slide 39 - Quiz


Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?

Nous achetons une ... maison.
A
vieux
B
vieille
C
vieux
D
vieilles

Slide 40 - Quiz


Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?

Nous achetons un ... album.
A
vieux
B
vieille
C
vieux
D
vieil

Slide 41 - Quiz


Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?

Patrick et Jean ont un ... chien.
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 42 - Quiz

Zet het bijvoeglijk nw op de juiste plek:
Mon père aime les...... voitures .......[sportives]
A
achter
B
voor

Slide 43 - Quiz


Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk nw?

Mes soeurs sont très ...
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles

Slide 44 - Quiz

Tekst
Normaal
Uitzondering
intéressantes
nouveau
magnifique
mauvaise
beaux
bon
petits
américan
jeune
bleu

Slide 45 - Question de remorquage