Blok 3 - oefentoets

oefentoets taal
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

oefentoets taal

Slide 1 - Diapositive

Wat is het synoniem van kalmeren?
Toen ik bang was, wilde mijn vriend me kalmeren.
A
garanderen
B
ondersteunen
C
geruststellen
D
bijleggen

Slide 2 - Quiz

Wat is het synoniem van zijn bedoeld?
Die lampjes zijn bedoeld als bedlampjes.
A
dienen als
B
ondersteunen
C
verrichten
D
bijleggen

Slide 3 - Quiz


Wat is een ander woord voor de band tussen mensen.
A
de vergadering
B
de relatie
C
de leiding
D
de ontmoeting

Slide 4 - Quiz

de werkgever
een persoon of een bedrijf waarvoor één of meerdere mensen werken

De supermarkt Albert Heijn geeft werk aan mensen en is dan de werkgever
werkgever

Slide 5 - Diapositive

de werknemer
een persoon die voor iemand anders werkt en hier geld voor krijgt


Iedereen die voor de werkgever werkt is een werknemer. Zij nemen het werk aan dat de werkgever geeft.
werkgever

Slide 6 - Diapositive

Is deze zin waar?
Rik is een betaalde kracht en hij is een vrijwilliger
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van
een betaalde kracht (werknemer)
A
de leiding
B
de vergadering
C
de relatie
D
de vrijwilliger

Slide 8 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van
zenuwachtig maken
A
meeleven
B
verbinden
C
stichten
D
geruststellen

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Sleep het voegwoord naar de juiste plek!
en
of
maar
want
dus

Slide 11 - Question de remorquage

Vul het juiste voegwoord in!
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 13 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

voorbeelden
De juf legt uit. Ik maak een aantekening.
De juf legt uit, terwijl ik een aantekening maakt.

terwijl zeg je als twee dingen gelijkertijd gebeuren
Ik ga niet naar buiten. Het regent heel erg.
Ik ga niet naar buiten, omdat het erg regent.

omdat zeg je als je ergens een reden van wilt geven

Slide 17 - Diapositive

Maak de zin af.
Ik ga naar de winkel. De melk is op.
Ik ga naar de winkel, omdat ....

Slide 18 - Question ouverte

Maak de zin af.
Joost kijkt naar de televisie. Hij speelt met lego.
Joost kijkt naar de televisie, terwijl ....

Slide 19 - Question ouverte

Juliette belt Lizz, ..... ze in haar agenda bladert.
A
omdat
B
terwijl

Slide 20 - Quiz

Marley belt Loran, ..... ze wil weten hoe laat ze naar judo moet.
A
omdat
B
terwijl

Slide 21 - Quiz

Tevvy weet dat niet, ..... ze vorige week ziek was.
A
omdat
B
terwijl

Slide 22 - Quiz

Elin praat met haar, ..... ze de hond uitlaat.
A
omdat
B
terwijl

Slide 23 - Quiz

Kerem loopt snel door, ..... het begint te regenen.
A
omdat
B
terwijl

Slide 24 - Quiz

Fenne zegt Gaby-Ann gedag, ..... ze de deur open doet.
A
omdat
B
terwijl

Slide 25 - Quiz

Wat geeft het voegwoord aan?
Wil je koffie of thee?
A
een tegenstelling
B
een reden
C
een gevolg

Slide 26 - Quiz

Wat geeft het voegwoord aan?
Ik heb nu geen tijd, maar straks wel.
A
een tegenstelling
B
een reden
C
een gevolg

Slide 27 - Quiz

aan het werk
Taalblobs

Slide 28 - Diapositive