Lesson 36

• Engels
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Welcome back! 

Today’s lesson

• Grammar recap lesson -> snel alles herhalen 
  
• Unit 5: 
  
• Present continuous -> I am walking 
  
• Unit 6: 
  
• Some/any
  
• A lot (of)/much/many
  
• Have to/don’t have to
  

Today’s lesson 

• Kies een werkblad over de grammatica waar jij nog graag mee wilt oefenen. 
  
• Wanneer je klaar bent steek je je hand op en krijg je een antwoorden blad. 
• De laatste 20 minuten van de les heb je tijd om al je opdrachten van unit 5 & 6 af te maken.
• Heb je dat al af? Help iemand anders of ga alvast leren! 

Countable & uncountable 

• Countable nouns (telbare znw)  zijn zelfstandige naamwoorden waar je mee kunt tellen. 

• Nigel bought seven apples at the supermarket. 
  

• Maud took 22 selfies before finding the perfect one for het instagram. 
  

• Bo ate twelve eggs for breakfast. 
  

Countable & uncountable

• Uncountable nouns (ontelbare znw) zijn zelfstandig naamwoorden waar je niet mee kunt tellen 
  

• Daniel has got a lot of money.
  

• Janneke drinks a lot of water after playing volleyball. 
  

• Floor likes to eat bread in the morning. 
  

SOME & ANY

• Betekenis: een paar, een aantal, wat, enkele

• Some en any gebruik je om iets aan te geven, maar minder specifiek dan het noemen van een hoeveelheid.
  
• Examples als je een specifieke hoeveelheid noemt: 
  
• They need to eat two sandwiches and three bananas.

• Maar je kunt ook some of any gebruiken (minder specifiek):
• They need to eat some sandwiches and bananas.

ANY • when to use it?

• 1. In ontkennende / negatieve zinnen
  
• We didn't buy any flowers.
  
• I don’t have any money left.

• 2. In vraagzinnen - waarvan het antwoord nog niet zeker is

• Do we have any milk left? 
  
• Does she have any tattoos? 

Bij vraagzinnen: hoe maak je duidelijk aan de leerlingen om welke zinnen het gaat. Aangezien vraagzinnen ook some kunnen bevatten. 

SOME • when to use it? 

• In bevestigende / positieve zinnen (+)
  
• Hanne bought some flowers.
  
• Lenny has some pens in is backpack.
• They have some nice animals at the zoo.
• I collected some shells from the beach. 

    

 

A lot (of) / much / many

• Much, many & a lot of betekenen allemaal veel in het Nederlands. 

A lot (of) / much / many

• Je gebruikt many als het woord dat erna komt meervoud en telbaar is.

• He hasn't got many friends.
  
• Do we have many videogames?
  

• Tip: Je kunt meervoud herkennen aan de letter -s achter een woord.
  

A lot (of) / much / many

• Je gebruikt much als het woord dat erna komt enkelvoud en ontelbaar is.

• Do you have much work? 
  
• We haven't got much money.
  

• Kan je het woord water tellen?
  

A lot (of) / much / many

• A lot (of) kan je gebruiken bij telbare en ontelbare woorden!
  

• A lot of children like toys. 
  
• I have a lot of tomatoes on my tables.
  
• She has got a lot of money in her bank account. 
  

Important!

• In de toets moet je weten wanneer je ‘there is’ of ‘there are’ moet gebruiken               Je moet bijv invullen: there aren’t any apples
  
• Je  krijgt een plaatje te zien met etenswaren, daarna moet je bijvoorbeeld invullen of er wel of niet bananen zijn. Je kies dan tussen: 
  
• There is/isn’t of there are/aren’t. 
  
• There is = er is 
  
• -bij enkelvoud 
  
• There are: er zijn 
  
• -meervoud 
  

Have to / don't have to

• Have to = Je moet! (van buitenaf opgelegd)
  
• You have to listen to the teacher. 
• Quin has to wear glasses.

• Don't have to = je hoeft niet
  
• Liz doesn’t have to go the toilet. 
• We don’t have to go to school. 

SHIT !

• Wanneer je he, she of it in de zin hebt schrijf je ‘has to’. 
  
• Bij I, you, we, they schrijf je ‘have to’. 
  

• He, she of it zeg je ‘doesn’t have to’. 
  
• I, you, we & they schrijf je ‘don’t have to’. 
  

• Just remember SHIT (he, she, it) -> has / doesn’t. 
  

Grammar: have to

• Om te zeggen dat iets moet (verplicht wordt) gebruik je have to + hele werkwoord.
  

I have to clean.

You have to clean.

He / she / it has to clean.

We have to clean.

You have to clean.

They have to clean.

I don't have to clean.

You don't have to clean.

He / she / it doesn't have to clean.

We don't have to clean.

You don't have to clean.

They don't have to clean.

Bevestigend

Ontkennend

Important!

• In de toets moet je has to or have to in de positieve en negatieve vorm (don’t/doesn’t)  invullen. 

• He/she it -> has to / doesn’t have to 
  
• I/ You/ They/ We -> have to/ don’t have to 
  

Present continuous 

Gebruik:

• iets is nu aan de gang
• iemand is nu iets aan het doen

• I am explaining the present continuous.  
  

• You are making notes.  
  

• She is listening to the teacher.  
  

Present continuous 

Vorm:

• vorm van 'to be': am / are / is
  
• werkwoord
  
• + -ing
  

• I am doing the dishes right now.
  

• My parents are watching TV.
  

• Verkorte vorm: I'm doing / She's listening / We're watching
  

Oh ja!

sommige werkwoorden eindigen op een 'stomme e'

(je schrijft hem wel maar je hoort hem niet)

move - moving

drive - driving

hope - hoping

make - making

Oh ja! Oh ja!

sommige werkwoorden krijgen een verdubbeling van de medeklinker

run - running

plan - planning

swim - swimming

stop - stopping

What now? 

• Kies een werkblad over de grammatica waar jij nog graag mee wilt oefenen. 
  
• Wanneer je klaar bent steek je je hand op en krijg je een antwoorden blad. 
• De laatste 20 minuten van de les heb je tijd om al je opdrachten van unit 5 & 6 af te maken.
• Heb je dat al af? Help iemand anders of ga alvast leren!