H5 Mengen en oplossen

water
Mengen en oplossen
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

water
Mengen en oplossen

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Expert opdracht 
  • Doelen van H5
  • Theorie + vragen
  • Opdrachten maken

Slide 2 - Diapositive

In Brazilië rijden veel auto's op bio-ethanol. Deze ethanol wordt m.b.v. destillatie gewonnen uit vergist sap van suikerriet. 
Een auto rijdt 15 km op 1,0 liter ethanol.
De dichtheid van ethanol is 0,80 ∙ 103 kg /m3.
a. Bereken hoeveel gram ethanol de auto verbruikt per kilometer. 

De onderstaande reactievergelijking geeft de volledige verbranding van ethanol weer
C2H5OH + 3 O2 → 2 CO2 + 3 H2O
b. Bereken hoeveel mol zuurstof er per kilometer nodig is

timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

1,0 L / 15 km = 0,0666667 L / km
m = p x v = 0,80 ∙ 103 x 0,0666666667 = 53,333 gram

 C2H5OH   +    3 O →   2 CO2    +    3 H2O
 53,333 g           111,140 = 1,1 x 10gram



1,158 mol             3,473 mol
 0,80 ∙ 103 kg /m3 =  0,80 ∙ 103 g /dm3
x 3 
C2H5OH = 46,068 g/mol
O2 = 32,00 g/mol
: 46,068 
x 32,00
Per kilometer heb je dus 1,1 x 102 gram zuurstof nodig. 

Slide 4 - Diapositive

Doelen van H5 Water

  • Ik kan herkennen en benoemen welke bindingen tussen en in moleculen aanwezig zijn. 
  • Ik kan uitleggen waarom sommige stoffen wel willen mengen met water en sommige stoffen niet. 
  • Ik kan de hydratie tekenen. 
  • Ik kan de reactievergelijking opstellen van een hydraat (zout + kristalwater). 
  • Ik kan rekenen aan hydraten. 
  • Ik kan de werking van zeep uitleggen met (a)polair karakter. 

Slide 5 - Diapositive

Beheers je alle doelen van H5?
Ja
Nee
Voor een gedeelte

Slide 6 - Sondage

Aan de slag

Maak 10, 13, 18, 20, 24, 28, 31, 33, 40, 44, , 47, 49, 51

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Van der Waalsbinding - Molecuulbinding
  • Aantrekkingskracht tussen moleculen
  • Zwakkere binding dan atoombinding 
  • Aanwezig bij vaste stoffen en vloeistoffen
  • Verdwijnt in de gasfase (molecuulrooster wordt verbroken) of als een molecuul wordt opgelost. 

Slide 10 - Diapositive

Waterstofbruggen
  • OH- en NH- groepen zijn bijzonder.
  • Extra bindingen maken = waterstofbrug (H-brug)
  • Veroorzaakt door polaire atoombinding
  • Die wordt weer veroorzaakt door elektronegativiteit
  • H-brug is sterker dan VanderWaalsbinding, maar minder sterk dan covalente binding



Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Polaire atoombinding
  • Elektronegativiteit: Binas 40A
  • Geeft aan hoe hard een kern aan elektronen trekt
  • Verschil betekent kleine lading op atoom


Elektronegativiteit van H=2,1 en Cl=3,2
Cl trekt iets harder aan elektronen
Gedeeld elektronenpaar zit dichter bij Cl dan H
Cl klein beetje negatief 
H dus een klein beetje positief
δ+
δ
Water heeft ook een dipoolmoment:
EN H = 
EN O = 
Dit betekent dat zuurstof harder aan de elektronen in het gedeelde elektronenpaar trekt dan water. 

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Welke structuren kunnen waterstofbruggen aangaan?
A
B
C
D

Slide 15 - Quiz

Welke bindingen worden verbroken bij het koken van water?
A
vanderwaalsbindingen
B
vanderwaalsbindingen en waterstofbruggen
C
vanderwaals- en covalente bindingen
D
waterstofbruggen

Slide 16 - Quiz

Kan Cocaïne waterstofbruggen vormen?
A
Ja, want het molecuul is polair
B
Ja, want het molecuul is apolair
C
Nee, want het molecuul is polair
D
Nee, want het molecuul is apolair

Slide 17 - Quiz

Hydratie

Slide 18 - Diapositive

Oplosbaarheid zouten/moleculen
Op microniveau is dat verschil er wel.
  • Bij een zout als natriumchloride vindt er tijdens het oplossen in water hydratie plaats.
  • Bij een moleculaire stof als glucose ontstaan er waterstofbruggen met water.
sacharose = C12H22O11
hydratie
Een zout heeft in de vaste fase een ionrooster.

Slide 19 - Diapositive

Hydrofiel en hydrofoob
  • Hydro = water
  • fiel = lievend
  • foob = angst


  • Stoffen die goed mengen/oplossen in water = hydrofiel / polair
  • Stoffen die slecht mengen/oplossen in water = hydrofoob / polair
H
H
O

Slide 20 - Diapositive

Voorbeelden hydrofiele moleculen




ammoniak                water                 methanol                    glucose

Slide 21 - Diapositive

Voorbeelden hydrofobe moleculen




  methaan               benzeen                 pentaan                      jood
I - I

Slide 22 - Diapositive

Soort zoekt soort
  • H2O = polair / hydrofiel, bevat OH groep, kan H-brug vormen
  • NH3 = polair / hydrofiel, bevat NH groep, kan H-brug vormen
  • Conclusie: water mengt met ammoniak, want een polaire stof mengt met een polaire stof. 

Dit kan je ook aangeven in een tekening waarbij je de waterstofbruggen tekent (geef ook de polaire atoombindingen aan). 

Slide 23 - Diapositive

Emulgator

Slide 24 - Diapositive

Teken 2 moleculen ammoniak en 2 moleculen water en minimaal 3 waterstofbruggen tussen de moleculen.

Slide 25 - Question ouverte

Zet de moleculen op volgorde van oplopend kookpunt. Zoek de kookpunten niet op, maar verklaar aan de hand van de structuurformule en betrokken bindingstypen.

CH4 (methaan), C2H6 (ethaan), CH3OH (methanol)
A
methaan, ethaan, methanol
B
ethaan, methaan, methanol
C
methanol, ethaan, methaan
D
methanol, methaan, ethaan

Slide 26 - Quiz

Uitleg quizvraag
  • Methanol kan als enige een H-brug vormen, vanwege de OH-groep. 
  • Ethaan heeft een hogere massa dan methaan, dus de vanderwaalsbinding in ethaan is sterker dan in methaan.
  • De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding, dus methanol heeft het hoogste kookpunt.
  • Volgorde van laag naar hoog kookpunt: methaan, ethaan, methanol.

Slide 27 - Diapositive

geen waterstofbrug
wel waterstofbruggen
NH3
C3H8
C2H5OH
CH3NH2
N2
O2
CH2Cl2
NO2
H2O2
CaCO3
NaCl

Slide 28 - Question de remorquage

Zouten in water
  • Binding tussen Na+ en Cl- heet een ionbinding
  • Bij oplossen van een zout in water worden de ionbindingen verbroken

Slide 29 - Diapositive

Zouten in je lichaam
Je lichaam bestaat voor meer dan 60% uit water met daarin zouten opgelost. De nieren regelen dit allemaal om ervoor de zorgen dat de concentratie op het juiste niveau blijft. 
Tijdens het hevig sporten kan je het beste een ORS-oplossing nemen i.p.v. een sportdrank. 

Slide 30 - Diapositive

Molariteit vs [ion]
Definities
Molariteit: hoeveelheid van een stof per volume-eenheid in mol/l
[ion]: de concentratie van een ion in een oplossing in mol/l

We lossen 0,4 mol calciumchloride op in 1 liter water



Reactievergelijking:
CaCl2 (s)
Ca2+ (aq) 
+
2 Cl-(aq)
Verhoudingen
        1
         1
      2
Molariteit
   0,4 M
Concentratie ionen
  0,4mol/l
0,8 mol/l

Slide 31 - Diapositive

 Concentratie

Slide 32 - Diapositive

Verdunnen
  • Verdunnen: toevoegen van water waardoor de [ion] afneemt.

  • Hoeveelheid deeltjes per volume eenheid wordt minder

Slide 33 - Diapositive

Molariteit
Notatie Molariteit: je noteer molariteit als rechte haken om de formule van de opgeloste stof.

Voorbeelden:
[C6H12O6] = molariteit van opgeloste glucose
[Na+] = molariteit van de opgeloste natrium-ionen
[CO32-] = molariteit van de opgeloste carbonaationen

Slide 34 - Diapositive

oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                  3,0 mol

                        [Al3+ ] = n : V 
                        [Al3+ ] = 2,0 : 2,0  L = 1,0 M


Slide 35 - Diapositive

Molariteit
We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.    Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties. 
                 (dus de molariteit van de calciumionen en de chloride-ionen)
    

Slide 36 - Diapositive

We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water. Er ontstaat een 500 mL oplossing.
a. Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
b. Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
(dus de molariteit van de calciumionen en de chloride-ionen)

Slide 37 - Question ouverte

CaCl2 --> Ca2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
6,0 g CaCl2 / 110,98 g/mol = 0,054 mol
CaCl2 : Ca2+ = 1: 1, dus ook 0,054 mol Ca2+
CaCl2 : Cl- = 1: 2, dus 0,054 x 2 = 0,108 mol Cl-
[Ca2+] = 0,054 / 0,500 = 0,108 M
[Cl-] = 0,108 / 0,500 = 0,216 M

Slide 38 - Diapositive

Zeep
De hydrofobe staarten gaan aan de stof hechten , de hydrofiele koppen gaan aan de waterkant liggen. 

Hierdoor komt de olie los van de stof en kan het met water worden weggespoeld. De olie emulgeert dus met water door de zeep. 
Emulsie is een mengsel van water en olie, een emulgator zorgt er voor dat dit mengsel van ontstaan. Zeep is hier de emulgator. 

Slide 39 - Diapositive

Werking van zeep

Een zeepmolecuul ziet er ongeveer zo uit. Een kop die van water houdt (hydrofiel) en een staart die niet van water houdt (hydrofoob). 

Slide 40 - Diapositive

Schoonmaakmiddelen
Zeep = emulgator
natrium-stearaat (NaC17H35COO)

Slide 41 - Diapositive

Vul het verhaaltje in!
Hexaan kan (                          )    goed mengen met water, doordat hexaan geen  (                                  )    kan vormen. 
Water kan dit (                                )    , hierdoor is water een      (                                    )   stof. 
wel
niet
waterstofbruggen
hydrofobe
hydrofiele
vanderwaalsbindingen

Slide 42 - Question de remorquage

Slide 43 - Vidéo

Slide 44 - Vidéo

Aan de slag

Maak 10, 13, 18, 20, 24, 28, 31, 33, 40, 44, , 47, 49, 51

Slide 45 - Diapositive