Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Noem twee voorbeelden van organische stoffen.
Slide 1 - Question ouverte
De Coloradokever leeft onder andere op de aardappel (Solanum tuberosum L.) en op de tomaat (Solanum lycopersum L.) en op de bitterzoet (Solanum dulcamara L.). Behoren deze planten tot hetzelfde geslacht? En tot dezelfde soort?
A
tot hetzelfde geslacht en tot dezelfde soort
B
wel tot hetzelfde geslacht, niet tot dezelfde soort
C
niet tot hetzelfde geslacht, wel tot dezelfde soort
D
niet tot hetzelfde geslacht en ook niet tot dezelfde soort
Slide 2 - Quiz
Noem twee voorbeelden van anorganische stoffen.
Slide 3 - Question ouverte
Veel organismen hebben andere organismen nodig voor hun voedsel. Hoe noemen we deze organismen?
Slide 4 - Question ouverte
Door het slingeren van een rivier in een tropisch regenwoud raken enkele tientallen vierkante kilometers oerwoud geïsoleerd van de rest. In de daar levende kleine groep apen blijken een aantal jaren later heel andere allelfrequenties voor te komen dan bij de grote groep verderop. – Wat is de oorzaak daarvan? – Welke naam wordt gebruikt voor dit verschijnsel?
A
geen toeval, natuurlijke selectie
B
geen toeval, genetic drift
C
toeval, natuurlijke selectie
D
toeval, genetic drift
Slide 5 - Quiz
Natuurlijke selectie is een mechanisme dat van belang is voor de evolutietheorie. Wat verstaan we onder natuurlijke selectie?
A
Dat verschillende vormen van een soort zich gescheiden ontwikkelen
B
Dat individuen met een betere aanpassing aan het milieu een grotere overlevingskans hebben
C
Dat verwante soorten door aanpassingen aan het milieu verschillen gaan vertonen
D
Dat de sterksten een grotere overlevingskans hebben
Slide 6 - Quiz
Een poot van een kikker en een poot van een mol zijn homoloog. Is deze bewering juist of onjuist? Leg je antwoord uit m.b.v. de definitie.
Slide 7 - Question ouverte
Enkele kenmerken die voorkomen bij organismen zijn: 1. In de cellen komen plasmiden voor 2. Voortplanting vindt plaats door middel van sporen Welk(e) van deze kenmerken komt (komen) voor bij een champignon?
A
geen van beide
B
alleen 1
C
alleen 2
D
zowel 1 als 2
Slide 8 - Quiz
Hoe noemen we restanten van organen die bij verre voorouders nog een functie hadden en die in de loop van de evolutie hun functie hebben verloren?
Slide 9 - Question ouverte
Wat is de hoofdstad van Frankrijk?
A
Berlijn
B
Amsterdam
C
Londen
D
Parijs
Slide 10 - Quiz
De berkenspanner is een vlinder waarvan een lichtgrijze en een zwarte variant voorkomt. In Engeland was rond 1850 slechts 1% van de vlinders zwart. In 1900 bleek echter 99% zwart te zijn, hetgeen verklaard werd doordat de lichte exemplaren sterk opvielen op de door roet zwart geworden boomstammen en daardoor een opvallende prooi vormden. Welke van de onderstaande termen omschrijft deze verschuiving in de kleurverhoudingen het beste?
A
adaptatie
B
evolutie
C
genetische isolatie
D
natuurlijke selectie
Slide 11 - Quiz
Hoe wordt een variant van een gen genoemd?
A
allel
B
genotype
C
evolutie
D
recombinatie
Slide 12 - Quiz
In een park komen eenden en merels voor. Kunnen deze vogels één populatie vormen? Leg je antwoord uit met behulp van de definitie.
Slide 13 - Question ouverte
In de geologische kalender staat het oudste fossiel van een bij dicht bij de evolutie van een andere groep organismen.
Welke van de volgende groepen organismen is ongeveer in dezelfde geologische periode ontstaan als de oudste bij?
A
De bloemplanten
B
De geleedpotigen
C
De groene planten
D
De insecten
Slide 14 - Quiz
In welke bekende kerstfilm wordt er een roodharige jongen ontvoerd door twee boeven?
A
The Grinch
B
Elf
C
The Polar Express
D
Home Alone
Slide 15 - Quiz
Aan welke groep vissen is een schubbeneter het meest verwant volgens de stamboom?
Kijk naar de informatie.
Kijk daarbij goed naar de stamboom
1
A
aan de Petrochromis
B
aan de blauwe regenboogvis
C
aan de Plecodus
D
aan de prinses van Burundi
Slide 16 - Quiz
In welke klassen halen de dieren adem met longen?
A
alleen zoogdieren
B
vogels en zoogdieren
C
reptielen, vogels en zoogdieren
D
amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren
Slide 17 - Quiz
Uit welke gewervelde dieren zijn de vogels ontstaan?
A
amfibieën
B
reptielen
C
vogels
D
zoogdieren
Slide 18 - Quiz
Welke dieren zijn gewerveld?
A
vissen, reptielen, geleedpotigen
B
vissen, vogels, geleedpotigen
C
zoogdieren, vogels, amfibieën
D
zoogdieren, holtedieren, amfibieën
Slide 19 - Quiz
Reproductieve isolatie kan niet ontstaan door ...
A
migratie
B
verschillen in gedrag
C
geografische isolatie
D
verandering in de allelfrequenties
Slide 20 - Quiz
Bekijk de stamboom van de slang. Welk soort is niet uitgestorven?
A
soort 1
B
soort 7
C
soort 4
D
soort 6
Slide 21 - Quiz
Bekijk de stamboom van de slang. Welke soort is als eerste ontstaan?
A
soort 1
B
soort 2
C
soort 3
D
soort 7
Slide 22 - Quiz
Bekijk de stamboom van de slang. Met welk soort vertoont soort 2 de meeste verwantschap?