herhalingsles Elektriciteit

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt
1 / 23
suivant
Slide 1: Quiz
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 1 - Quiz

Een adapter zet gelijkspanning om in wisselspanning.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Hoe groot is de spanning van spanningsbron U?
A
3 V
B
6 V
C
9 V
D
12 V

Slide 3 - Quiz

Als een stroomkring wordt onderbroken, gaat een lampje in die stroomkring uit.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

1. Een adapter maakt van een grote spanning
een kleinere spanning
2. Een adapter maakt van een wisselspanning
een gelijkspanning
A
1 en 2 zijn waar
B
1 is waar, 2 is niet waar
C
1 is niet waar, 2 is waar
D
1 en 2 zijn niet waar

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

De stroomsterkte
Noteer de eenheid van de stroomsterkte
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt

Slide 7 - Quiz

Oefening stroomkring
A
Het lampje brandt
B
Het lampje brandt niet

Slide 8 - Quiz

Oefening stroomkring
A
Het lampje brandt
B
Het lampje brandt niet

Slide 9 - Quiz

De spanning op een apparaat meet je met een spanningsmeter (voltmeter).
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Een ander woord voor vermogen is 'Power'. Het symbool van vermogen is ........ en de eenheid van vermogen is......... .

A
P ; W
B
U ; V
C
I ; A
D
P ; mA

Slide 11 - Quiz

Oefening stroomkring
A
Het lampje brandt
B
Het lampje brandt niet

Slide 12 - Quiz

De stroomsterkte in het linker lampje is 36mA
Wat is de stroomsterkte door het rechter lampje ?
timer
1:30
A
36 mA
B
12 mA
C
9 mA
D
4 mA

Slide 13 - Quiz

Waar is de spanningsmeter juist aangesloten om de spanning van het lampje te meten?
A
Links
B
Rechts

Slide 14 - Quiz

Hoe bereken je het vermogen?
A
P = U/I
B
P = I x R
C
P = U x I
D
P = I / R

Slide 15 - Quiz

formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 16 - Quiz

Alle spanningsbronnen hebben dezelfde spanning
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

De eerste lamp een van stroomsterkte van 0.5A, wat is de stroomsterkte van de rest van de lampen?
A
0.5A
B
1A
C
0.25A
D
Kan je niet zeggen

Slide 18 - Quiz

Welk van de onderstaande Spanningsbronnen is een chemische spanningsbron
A
Dynamo
B
Accu
C
Zonnecellen
D
Generator

Slide 19 - Quiz

Wat is de afkorting van wisselspanning?
welke spanning  wordt hier mee aangegeven? 
A
gelijkspanning
B
wisselspanning
C
stroomspanning
D
aardespanning

Slide 20 - Quiz

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 21 - Quiz

Is deze stroomkring gesloten?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Stroomsterkte meet je met een stroomsterktemeter (ampèremeter).
Hoe meet je de spanning?
A
Met een spanningsmeter
B
Met een ampèremeter of weerstandsmeter
C
Met een multimeter
D
Met een voltmeter

Slide 23 - Quiz