Hf 2 - 2.2. (deel 2)

2.2. Waarom zou je sparen?

Wat heb je nodig?
Leerboek
Rekenmachine
Laptop
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

2.2. Waarom zou je sparen?

Wat heb je nodig?
Leerboek
Rekenmachine
Laptop

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Terugblik op 2.2. (deel 1)
  2. Uitleg en instructie 2.2. deel 2
  3. Quiz
  4. Maakwerk voor vandaag 
  5. Wat heb je geleerd? 
                                                         

Slide 2 - Diapositive

Even kijken wat je nog weet...
Maak Herhalingsopdrachten op blz. 85,
opgaven 8 en 9
timer
3:00

Slide 3 - Diapositive

Wat leer je vandaag?
  1. Hoe om rente die je ontvangt te berekenen
  2. Wat geldfuncties zijn

Slide 4 - Diapositive

Rente
  1. Een vergoeding die je van de bank krijgt voor je spaargeld
  2. Berekend in % per jaar.


   Rente per jaar = 
100(percentage)xspaarbedrag

Slide 5 - Diapositive

Geldfuncties
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel
  3. Spaarmiddel
Geldfuncties
Ruilmiddel
je koopt iets
Spaarmiddel
Geld bewaren om later uit te geven
Rekenmiddel
Om de waarde van iets in geld uit te drukken

Slide 6 - Diapositive

Quiz

Slide 7 - Diapositive

Rente wordt maandelijks berekend
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Rente per jaar =
100(percentage)xspaarbedrag
100(percentage)xspaarbedrag
100(percentage)xspaarbedrag
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Bereken je rente na een jaar:
Spaargeld = 150 euro
Rentepercentage = 2,3%
A
345
B
6.521,74
C
65,22
D
3,45

Slide 10 - Quiz

John verzamelt postzegels. Hij zegt dat zijn verzameling wel ruim 3.000 euro waard is. Hij gebruikt geld als...
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel
D
Waardemiddel

Slide 11 - Quiz

Tessa koopt een nieuwe fiets. Zij gebruikt geld als...
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel
D
Waardemiddel

Slide 12 - Quiz

Indy krijgt elke maand zakgeld. Zij heeft ook een bijbaantje. Haar zakgeld heeft zij niet nodig, maar dat bewaart zij om het wel later uit te kunnen geven. Zij gebruikt geld als...
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel
D
Waardemiddel

Slide 13 - Quiz

Maakwerk
Maak blz. 60, opgaven 25 t/m 34

Maak Rekenopdrachten op blz. 90,
opgaven 4 en 5

Klaar? 
Leer de begrippen van 2.2. op blz. 79
Kijk je schrift na



Slide 14 - Diapositive

Maakwerk
Maak op Pincode 2.2.
opgaven 25 t/m 34
Maak Rekenopdrachten H2,
opgaven 4 en 5





Slide 15 - Diapositive

Wat heb je geleerd?
  • Rente
  • Spaarmotieven

Slide 16 - Diapositive