U4 les 8 - 12 mai

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Diapositive

Vendredi 12 mai
Le programme pour aujourd'hui :
- Je kunt de ontkenning in zinnen toepassen;
- Jij kunt voorzetsels gebruiken om een plek te beschrijven;
- Jij kunt de weg beschrijven om van een plek naar een andere te gaan;
- Jij kunt de inrichting van een kamer begrijpen.


Slide 2 - Diapositive

Les devoirs
1/ Leer de vervoeging van het werkwoord "aller" (pagina 142 in het boek en youtube.com/watch?v=D4ktRrWUzCw : tu chantes avec ta famille !).

2/ Schrijf de hele vervoeging van het werkwoord "aller", met de vertaling, op papier (zie Apprendre 3, pagina 142).
3/ Schrijf 3 zinnen op papier met het werkwoord "aller" in de tegenwoordige tijd. Een zin behoort tot een onderwerp + werkwoord + rest van de zin. B.V. : le lundi, je vais à PNC is een hele zin. Pas op: schrijven op IPad is niet voldoen. Anders krijg jij "huiswerk vergeten" in Magister.
+ Ben je klaar met het werk over de ontkenning (ne... pas) die wij in de klas hebben gedaan? =
Alle opdrachten pagina's 130 en 131 (behalve opdracht 16C/ 1) en 132 t/m exercice 16D.





Slide 3 - Diapositive

Zelfstandig werken
Ouvre ton livre page 130.
On corrige les exercices, pages 130, 131 (behalve opdracht 16C/ 1) et 132 t/m exercice 16D.


Slide 4 - Diapositive

Les exercices
  • Page 130, exercice 16A
  • Ga je naar links?
  • Nee, ik ga niet naar links, ik ga naar rechts
  • Woon je in Parijs?
  • Nee, ik woo  niet in Parijs, ik woon in Avignon
  • ne/ n'... pas = niet/ geen
  • ne... pas 

Slide 5 - Diapositive

Les exercices
  • ne ... pas
  • n' ... pas
  • n' ... pas
  • voor ... achter
  • klinkerbotsing

Slide 6 - Diapositive

Les exercices
  • Page 131, exercice 16C, 2
  • Tu n'aimes pas le français ?
  • Zoé n'est pas très malade
  • Je ne vais pas inviter tous mes copains pour la fête
  • Page 131, exercice 16C, 3
  • 1. Ik luisteer niet meer naar de radio
  • 2. Mijn grootouders gaan nooit naar de zwembad

Slide 7 - Diapositive

Les exercices
  • 3. Willen jullie niets eten?
  • Exercice 16D
  • Non, je ne danse pas dans un groupe
  • Non, ce n'est pas un prof sympa
  • Non, elle ne veut jamais écouter de la musique
  • Non, nous n'allons plus à la plage

Slide 8 - Diapositive

Tout le monde chante !
sur, sous, dans, devant, derrière, à côté de

Slide 9 - Diapositive

La classe parle
Qui est à côté de...?
Qui est devant...?
Qui est derrière...?
Qui est à droite de...?
Qui est à gauche de..?

Slide 10 - Diapositive

dans
devant
derrière
sur
sous
à côté de

Slide 11 - Question de remorquage

Le verbe "aller"
Om de weg aan iemand te beschrijven heb jij wel het werkwoord "gaan" nodig: Jij gaat naar links, daarna gaat jij rechtdoor, etc.

Slide 12 - Diapositive

Vul de hele vervoeging van het werkwoord "aller" in: je..., tu..., etc. (A3)

Slide 13 - Question ouverte

Tu vas où ?
Leerdoel: Jij kunt de weg beschrijven om van een plek naar een andere te gaan.

Tu t'entraines !

Regarde l'image :

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Tu vas où ?
Iemand is voor Lycée la Bruyère. Zij/ hij moet eerst naar Lycée Hoche, daarna naar Ecole privée Notre Dame, daarna naar les jardins du château de Versailles. 

Beschrijf de weg om ernaar toe te gaan.
Tu as 5 minutes. Tu parles. Maak zinnen.
Gebruik uiterlijk het werkwoord "gaan", voorzetsels en inrichting woorden.

Slide 16 - Diapositive

Ouvre ton livre page 133
Leerdoel: jij kunt de inrichting van een kamer begrijpen.

La classe lit le texte 3 : Moi, j'ai deux chambres !

Maintenant, lis le texte en duo. Une personne est Adam, l'autre personne est Inès.

Slide 17 - Diapositive

Ouvre ton livre page 133
Jij kunt de inrichting van een kamer begrijpen


Maintenant, fais l'exercice 19, page 135.

Slide 18 - Diapositive

Lesdoelen behaald?
- Je kunt de ontkenning in zinnen toepassen;
- Jij kunt voorzetsels gebruiken om een plek te beschrijven;
- Jij kunt de weg beschrijven om van een plek naar een andere te gaan;
- Jij kunt de inrichting van een kamer begrijpen.

Slide 19 - Diapositive