19092023 les m3.du2 - Wiederholung Kapitel 1

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Willkommen m3.du2!!

Mittwoch der 20. September, 1. Stunde, Deutsch

Was machen wir heute?

Wiederholung Kapitel 1:

1. Grammatik 
2. Wortschatzaufgaben
3. Hörtext

Grammatik: haben, sein & Perfekt

2 combineeropdrachten:

Koppel de vormen van haben en sein aan de persoonlijke voornaamwoorden. Dit doe je door op de laptop te slepen.

Das hatten und waren-quiz:

Kies de passende vorm van haben en sein. Let op het persoonlijk voornaamwoord.

Finde die richtigen Paare - Haben Präteritum (v.t.)

hatte

hattest

hatte

hatten

hatten

hattet

gehabt

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

voltooid deelwoord:

Ich habe ....

Finde die richtigen Paare - SEIN Präteritum (v.t.)

war

warst

war

waren

waren

wart

gewesen

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

perfekt/ voltooid deelwoord:

Ich bin .....

Das hatten und waren-quiz

Wähle stets die richtige Antwort 

(sein, v.t.) Ich _____ krank.

1. wart
2. war
3. ware
4. warst

(sein, v.t.) Ihr _______ gestern zuhause, oder?

1. waren
2. war
3. wart
4. ware

(haben, v.t.) Ich _______ keinen Hunger.

1. hatte
2. hattest
3. hattet
4. hatten

(sein, v.t.) ______ du bei deiner Freundin?

1. war
2. warst
3. wart
4. waren

(haben, v.t.) _____ Sie gestern einen Termin (afspraak)?

1. Hatten
2. Hatte
3. Hattest
4. Hattet

(haben, v.t.) Meine Schwester ____ heute Schule.

1. hatte
2. hat
3. hattet
4. hast

(sein, v.t.) _____ du zur Schule?

1. war
2. warst
3. waren
4. wart

(haben, v.t.) ______ du dein Handy dabei?

1. hatte
2. hattest
3. hatten
4. hattet

Perfekt: voltooid deelwoorden

werkwoord op -ieren

werkwoorden met be- of ver-

sterke werkwoorden

regelmatige werkwoorden

stam + -t

eigen voltooid deelwoord = vb. schwimmen - geschwommen

stam + -t

ge- + stam + -t

Invullen: Perfekt

Lees de zin en typ het juiste antwoord in. Denk aan de regels uit de sleepopdracht.

Perfekt: Ich habe das Essen ______ (bezahlen).

Perfekt: Hast du deine Oma _______ (besuchen).

Perfekt: Die Güter (goederen) werden ________ (transportieren).

Perfekt: Wir haben im Schwimmbad ________ (schwimmen).

Perfekt: Die Schule hat die Computer _________ (finanzieren).

Wortschatz

Wörter Lernübersicht Kapitel 1

NL > DU & DU > NL

NL > DU: _________ (in de Winter) fahren viele Niederländer nach Österreich.

1. im Frühling
2. im Winter
3. im Januar
4. es schneit

NL > DU: Texel ist eine niederländische ________ (eiland).

1. Dorf
2. Land
3. Umgebung
4. Insel

NL > DU: Im Sommer ________ (barbecueën) wir oft.

1. grillen
2. zelten
3. wandern
4. hektisch

NL > DU: Der Rhein ist ein sehr langer ______ (rivier).

1. Sonne
2. Ort
3. See
4. Fluss

NL > DU: Wir fahren mit Freuden ans ______ (zee).

NL > DU: _______ (in april) feiern wir Königstag.

NL > DU: Es ist _____ (rustig) in der Schule.

DU > NL: Wir (bevorzugen) den Abend zum Grillen.

1. geven voorkeur aan
2. uitgepust
3. bevestigen
4. de poging

DU > NL: Die Polizie kam (rasch), als wir sie angeruft hatten.

1. oorlog
2. krap
3. snel
4. weliswaar

DU > NL: Der Brandenburger Tor ist ein (Denkmal).

1. traptrede
2. uitzicht
3. klimaatverandering
4. monument

Willkommen m3.du2!!

Mittwoch der 20. September, 7. Stunde, Deutsch

Was machen wir diese Stunde?

1. Lesestrategien

2. Höraufgabe (video)

3. Selbstständig lernen

Leesstrategieën

Hoe pak je het lezen van een Duitse tekst aan?

Wat doe je al bij het lezen van een tekst?

1

2

3

4

Je kijkt globaal naar de tekst. Je kijkt naar titel, tussenkopjes en plaatjes.

Je leest de vragen door die bij de tekst horen. Markeer kernwoorden uit de vraag.

Je leest de tekst nu helemaal en zoekt gericht naar de kernwoorden.

Je beantwoordt de vragen bij de tekst.

Videofragment

Luister naar de video en beantwoord de vragen. Tijdens het luisteren stopt de video en komt gelijk de vraag in beeld.

00:28

Wat is er in de buurt van de flat?

1. het stadscentrum
2. een nieuw metrostation
3. een speeltuin
4. de familie

01:08

Waar ligt de slaapkamer van de ouders?

1. naast de woonkamer
2. onder de woonkamer
3. tegenover de woonkamer
4. boven de woonkamer

01:54

Wat is een Gefrierfach?

02:37

Wat is het hoofdnadeel van wonen in de stad volgens de verteller?

1. een supermarkt op 5 min. afstand hebben
2. parkeerplek vinden
3. de kerk in de buurt hebben
4. weinig in de natuur zijn

03:08

Wat doet de familie ieder weekend?

1. Ze gaan naar het platteland
2. Ze blijven in de stad
3. Ze ontmoeten vrienden
4. Ze gaan de natuur in

03:56

Noem een groente- of fruitsoort die in de moestuin van de familie wordt verbouwd.

De rest van dit uur:

1. Leren voor jezelf uit de woordenlijst van hoofdstuk 1. Tip: schrijf de woorden ook eens op (flashcards maken)

2. Woordjes leren en elkaar overhoren.

Maandag meenemen:

Laptop --> oefentoets is online

Spiel: Galgenmännchen